Vanuit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) van de Europese Commissie kunnen boeren een toeslag per hectare krijgen, als ze aan bepaalde eisen voldoen. Deze eisen of condities worden verder aangescherpt en als lidstaat heb je keuzemogelijkheden hoe ver je daarin gaat. Onderzoekers van Wageningen Economic Research hebben bij verschillende varianten van deze verhoogde conditionaliteit gekeken wat dit betekent voor de bedrijfskosten van een aantal representatieve bedrijfstypen in de Nederlandse landbouw.
Het rapport geeft een beeld van het bereik en de effectiviteit van de eisen. “Bij hoge kosten voor de boeren om aan de eisen te voldoen, is de kans aanwezig dat ze het niet gaan doen”, aldus onderzoeker Petra Berkhout.
Voorstellen GLB
In de voorstellen voor het GLB van de Europese Commissie voor de jaren 2023-2027 is een nieuw element dat lidstaten een Nationaal Strategisch Plan (NSP) opstellen voor de implementatie van zowel de eerste als tweede pijler van het GLB. Een ander nieuw element in de voorstellen is de zogenaamde verhoogde conditionaliteit, de optelsom van ondermeer de huidige vergroeningseisen en de normen voor een goede landbouw- en milieupraktijk (GLMC). Boeren die niet voldoen aan de verschillende wettelijke eisen worden gekort op grondgebonden betalingen (toeslagen); en komen ook niet in aanmerking voor doelgerichte stimulerende betalingen voor praktijken die verder gaan dan die eisen (de zogenaamde eco-schema’s). Lidstaten moeten nu bepalen hoe inhoud te geven aan deze conditionaliteit.
Verschillende onderzoeksvarianten
In opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit analyseerden de onderzoekers de kosten van verschillende varianten voor de invulling van de verhoogde conditionaliteit voor een aantal representatieve bedrijfstypen in de Nederlandse landbouw. Berkhout: “We hebben gekeken wanneer de eisen zo zwaar zijn dat het financieel niet meer aantrekkelijk is om eraan te voldoen. Als de kosten voor boeren om aan de voorwaarden te voldoen hoger zijn dan de baten, bestaat de kans dat ze afhaken. Je verliest dan een deel van de (milieu)voordelen die je wil bereiken met de verhoogde conditionaliteit en de boer mist de voordelen van de toeslag.”
Behoorlijke kostenposten door toeslag
Het rapport concludeert dat vier GLMC-normen van grote invloed kunnen zijn op de deelnamebereidheid. Het gaat om norm (2) passende bescherming van wetlands en veengebieden , norm (4) aanleggen van bufferstroken langs waterlopen, norm (8) gewasrotatie en norm (9a) minimaal landbouwareaal gewijd aan niet-productieve elementen (4). Een goed voorbeeld is volgens Berkhout de zetmeelteelt. “In ons onderzoek komt naar voren dat telers van zetmeelaardappelen in een paar varianten van invulling van de conditionaliteit van norm (2) en norm (8) fors kunnen worden geraakt en de toeslag niet meer aantrekkelijk is. Dit kan ook gevolgen hebben voor AVEBE.”
Kosten voor melkveebedrijven
Circa negentig melkveebedrijven met bouwland op veengronden krijgen in bepaalde varianten te maken met relatief hoge kosten, gemiddeld ongeveer 120 euro per hectare. Biologische bedrijven zijn nu uitgezonderd van de verplichting om een ecologisch aandachtsgebied aan te leggen, maar kunnen een behoorlijke kostenpost hebben als deze bedrijven niet langer zijn uitgezonderd en bijvoorbeeld een bufferstrook moeten aanleggen.
Akkerbouwbedrijven
Hetzelfde geldt voor akkerbouwgroentebedrijven en vollegrondsgroentebedrijven met minder dan 15 hectare. Als een vanggewas of eiwitgewas op deze bedrijven mogelijk is, dan is dat waarschijnlijk een meer kosteneffectieve optie om aan de norm te voldoen.
Andere invulling overwegen
Vanuit doelmatigheid geredeneerd is het zinvol om te kijken of er andere manieren zijn om het achterliggende doel van de norm te realiseren tegen mogelijk lagere kosten. De (economische) gevolgen van verschillende onderzoeksvarianten in het rapport kunnen namelijk fors zijn, met het risico dat bedrijven niet meedoen. Het is de vraag of dit in verhouding staat tot de baten die je behaald bij milieu- en klimaatdoelen. Berkhout: “De onderzoeksvarianten zijn behoorlijk ingewikkeld. Je kunt je afvragen of het dan nog doeltreffend en doelmatig is. Maak het minder ingewikkeld met simpeler maatregelen en denk na over de uitvoerbaarheid. Als je het van tevoren al zo complex maakt, is de kans groot dat je je doel voorbij schiet.”
Bron: WUR