De gemiddelde veestapel op melkveebedrijven waarop het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) is gericht is in 2019 niet gegroeid. In de jaren 2017 en 2018 was er een krimp in totaal gemiddeld 6 gve per bedrijf.
Omvang melkveestapel gelijk in 2019
De veebezetting uitgedrukt in aantal grootvee-eenheden (gve) per ha daalt voor het derde jaar op rij. Dat komt doordat er minder jongvee aanwezig is voor de toekomstige vervanging van de melkkoeien. Ook doordat er in 2019 een groter areaal cultuurgrond beschikbaar is bij melkveebedrijven speelt mee. In 2019 werd minder melk (uitgedrukt in kg meetmelk) per ha voedergewas geproduceerd dan in 2018.
Stikstofkunstmest
Het gebruik van stikstofkunstmest op melkveebedrijven in het LMM is gedaald in 2018 met gemiddeld 12 kg per ha en daalde in 2019 met nog eens 3 kg per ha. Daarnaast daalde het gebruik van stikstof uit dierlijke mest in 2019 ook met gemiddeld 13 kg stikstof per ha. In totaal is het stikstofgebruik per ha in 2019 met circa 4% afgenomen. De afname van de stikstofgebruik doet zich voor in alle regio’s. In de Lössregio was de afname het grootst (-27 kg per ha). Het stikstofgebruik in de Zand-, Klei- en Veenregio is in 2019 respectievelijk 18, 16 en 3 kg per ha cultuurgrond lager dan in 2018.
Fosfaatbedrijfsoverschot en stikstofbodemoverschot in 2019 lager
Melkveebedrijven waarop het LMM betrekking heeft, hebben in 2019 gemiddeld een fosfaatbedrijfsoverschot van 2 kg per ha. In vergelijking met het uitzonderlijke droge jaar 2018 is het overschot veel kleiner en vergeleken met de jaren 2014-2017; waarin het fosfaattekort gemiddeld -3 kg per ha bedroeg, is het overschot in 2019 iets hoger.
In de periode 1991-2019 namen de fosfaatoverschotten steeds verder af als gevolg van de mestwetgeving. Er is in alle regio’s een daling van het fosfaatbedrijfsoverschot zichtbaar in 2019, waarbij de Veenregio het hoogste overschot heeft (7 kg per ha) en de Lössregio het laagste overschot (een tekort van 3 kg per ha). In de Klei- en Zandregio bedroeg het fosfaatbedrijfsoverschot in 2019 1 kg per ha.
Gelijkblijvende afvoer van stikstof via dierlijke producten, dieren, mest en plantaardige producten
Ook het stikstofbodemoverschot was in 2019 lager dan in het voorgaande jaar. Het gemiddelde stikstofbodemoverschot op melkveebedrijven in het LMM bedroeg in 2019 136 kg per ha. Dat is een daling van 38 kg ten opzichte van 2018. Redenen zijn de lagere aanvoer van voedermiddelen en de gelijkblijvende afvoer van stikstof via dierlijke producten, dieren, mest en plantaardige producten. Het overschot is een resultante van veel aan- en afvoerposten en kan per jaar fluctueren.
Steeds minder uitspoeling door lagere bodemoverschotten
Sinds de eerste metingen in 1992, zijn in vrijwel alle regio’s de nitraatconcentraties in het uitspoelingswater op de melkveebedrijven in het Basismeetnet gedaald. Vooral de laatste tien jaar daalde de gemiddelde concentratie in de meeste jaren. De resultaten van 2018 (en 2019) tonen echter aan dat dit niet vanzelfsprekend is. Een uitzondering hierop vormt de Veenregio, waar de nitraatconcentratie constant laag is. Een belangrijke reden voor de langjarige trend van de uitspoeling van nitraat is een forse daling in het gebruik van kunstmest en dierlijke mest (ruim 30% lager). De overschotten (aanvoer minus afvoer) aan stikstof en fosfaat per ha zijn mede daarom ook afgenomen.
Nitraatrapportage Landbouwpraktijk en waterkwaliteit
In november 2020 is de vierjaarlijkse nitraatrapportage “Landbouwpraktijk en waterkwaliteit in Nederland; toestand (2016-2019) en trend (1992-2019)” gepubliceerd. Daarin werd geconstateerd dat over de periode 2014-2018 ten opzichte van de voorafgaande 4 jaren het stikstofoverschot op de melkveebedrijven licht toeneemt in de Klei- en Lössregio, terwijl in de Veen- en Zandregio sprake is van een verdere afname. De voorlopige cijfers van 2019 wijzen uit dat het stikstofbodemoverschot in alle regio’s is gedaald ten opzichte van de periode 2014-2018.
Over LMM
Het LMM is ontwikkeld om de effecten van het Nederlandse mestbeleid op de nutriëntenemissies, en vooral de nitraatemissie, uit landbouwbronnen naar het grond- en oppervlaktewater te meten en de effecten van veranderingen in de landbouwpraktijk op deze emissie te volgen. Het RIVM is verantwoordelijk voor de metingen van de waterkwaliteit en Wageningen Economic Research is verantwoordelijk voor de vastlegging van de landbouwpraktijk.
Bron: Agrimatie