Het celgetal is in 2022 gestegen, vooral als gevolg van de nieuwe referentiematerialen die Qlip toepast om het celgetal in melk te bepalen. Het melkureumgehalte daalt naar de laagste waarde ooit.
In 2022 was het gemiddelde celgetal van Nederlandse boerderijmelk 209.000 cellen per milliliter. In 2021 was dat 186.000, waarmee het celgetal met 23.000 cellen is gestegen.
De stijging is vooral het gevolg van de ingebruikname van nieuwe internationale referentiematerialen per 1 januari 2022. Op basis van gemaakte berekeningen werd al verwacht dat de gemeten waarden van het celgetal in melk ongeveer 12 procent zouden toenemen. Bij gelijkblijvende uiergezondheid zou de verwachte waarde over 2022 dan op 208.000 cellen uitkomen. Het gerealiseerde gemiddelde celgetal is daar nagenoeg gelijk aan. Hierbij past de aantekening dat de koeien in 2022 aan meer hittestress hebben blootgestaan dan in 2021. Ook dit heeft een opwaartse invloed op het celgetal.
Kiemgetal
Naast het celgetal zijn binnen de melkkwaliteit kiemgetal, boterzuur en de aanwezigheid van groeiremmende stoffen de belangrijkste parameters. Deze cijfers zijn nagenoeg gelijk gebleven aan die van de jaren ervoor.
Het kiemgetal, als maat voor het aantal bacteriën in de melk, kwam over 2021 uit op gemiddeld 13.500 kve (kiemvormende eenheden) per milliliter melk. Het kiemgetal over 2022 daalde licht tot gemiddeld 13.100 kve. Er is wel een heel lichte stijging van het percentage enkelvoudige kiemgetallen boven 100.000 kve. Dat steeg van 0,74 naar 0,78 % van de monsters.
Aanwezigheid van groeiremmende stoffen
Een andere belangrijke parameter is de aanwezigheid van groeiremmende stoffen, ofwel residuen van antibiotica. De kortingsgrens daarvoor is per 1 juli 2021 aangepast. Beste maatstaf voor de vergelijking is het % overschrijdingen van de EU Maximale Residu Limiet (EU MRL) omdat de regeling per ontvanger wat kan verschillen. Over de tweede helft van 2021 kwam dit percentage uit op 0,009 %. Dat is gelijk aan 1 overschrijding op 11.000 monsters. Over heel 2022 bedroeg dit 0,008% van de monsters ofwel 1 op 12.500 monsters.
Boterzuur
Het percentage melkmonsters met boterzuursporen laat een diffuus beeld zien. De aanwezigheid van boterzuursporen wordt vastgesteld door de gasvorming te meten in 2 buizen. Bij gasvorming in één buis wordt dat weergegeven met één + waarde. Gasvorming in beide buizen wordt weergegeven door twee keer een +. In 2016 lagen de percentages +/- en +/+ op respectievelijk 6,71% en 1,44%. Daarna daalde het gestaag. In 2021 daalde het percentage met één + verder naar 5,19%, maar steeg het percentage +/+ naar 0,65%. Over het afgelopen jaar veranderde er nauwelijks iets. Het percentage met één plus steeg licht naar 5,21%, terwijl het percentage +/+ met 0,01 daalde naar 0,64%.
Ureum laag
Hoewel het ureumgehalte geen parameter is die de kwaliteit van melk weerspiegelt, sturen veehouders er wel op, vooral in het kader van de stikstofexcretie. De aandacht voor hogere benutting van eiwit en vermindering van de stikstofuitstoot zorgt ervoor dat het ureumgehalte sinds 2020 een dalende trend vertoont. Dit zet ook over 2022 door. Het gemiddelde ureumgehalte in de melk komt over 2022 uit op 20,0 gram per 100 gram melk. Dat is 0,9 gram lager dan over 2021 werd vastgesteld en daarmee gelijk ook de laagste waarde ooit gemeten sinds het begin van de ureummetingen in 1999.
Bron: Qlip