Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft woensdag 17 oktober jongstleden in een aantal zaken over fosfaatrechten het onderzoek heropend. Het gaat om beroepen van melkveehouders tegen de door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (minister) op grond van de Meststoffenwet vastgestelde fosfaatrechten. Volgens de melkveehouders is de vaststelling van fosfaatrechten in strijd met hun eigendomsrecht. Zij beroepen zich in dat verband op het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EP). In één zaak heeft het CBb wel einduitspraak gedaan.
Fosfaatrechtenstelsel
Per 1 januari 2018 geldt het fosfaatrechtenstelsel. De minister kent fosfaatrechten toe op basis van, onder andere, het melkvee dat op 2 juli 2015 op het bedrijf is gehouden. In de zaak waarin einduitspraak is gedaan, heeft het CBb bepaald dat het hierbij gaat om melkvee dat op enig moment op 2 juli 2015 op het bedrijf is gehouden, dus ook als dat niet het hele etmaal is geweest.
Bij de toekenning van fosfaatrechten past de minister een korting toe (generieke korting). Deze korting geldt niet voor zogenoemde grondgebonden bedrijven. Dit zijn bedrijven die het fosfaat dat het melkvee heeft geproduceerd op eigen landbouwgrond kunnen plaatsen.
Het is verboden meer fosfaat met melkvee te produceren dan het toegekende fosfaatrecht.
Het fosfaatrechtenstelsel reguleert eigendom en is geen vorm van onteigening.
Het fosfaatrechtenstelsel is voor de melksector als geheel van belang. Het is bedoeld om de mestproductie onder het plafond te houden dat de Europese Commissie als voorwaarde stelt aan de voortzetting van de derogatie* en dient daarom een legitiem doel. Dit geldt ook voor de generieke korting voor niet grondgebonden bedrijven.
Peildatum
De wetgever mocht kiezen voor een in het verleden gelegen peilmoment om te voorkomen dat melkveehouders na 2 juli 2015, in het vooruitzicht van productiebeperkende maatregelen, extra vee zouden gaan houden.
Korting
De generieke korting van 8,3% acht het College aanvaardbaar.
Geen categoriale regeling voor uitbreiders, wel individuele beoordeling noodzakelijk
Een aantal melkveehouders vindt dat zij meer fosfaatrechten hadden moeten krijgen, bijvoorbeeld omdat zij al voor 2 juli 2015 bezig waren hun bedrijf uit te breiden en niet konden weten dat zij beperkt zouden worden door de fosfaatrechten. Volgens de minister moesten de melkveehouders wel rekening houden met de invoering van fosfaatrechten en komt uitbreiding voor hun eigen risico. Naar de mening van de minister zijn in deze gevallen geen bijzondere omstandigheden aanwezig die aanleiding zijn om meer fosfaatrechten toe te kennen.
Het CBb oordeelt dat de wetgever geen algemene regeling heeft hoeven treffen voor bedrijven die financiële verplichtingen zijn aangegaan om te kunnen uitbreiden en deze uitbreiding op 2 juli 2015 nog niet volledig hadden gerealiseerd. Dit onder meer omdat van tevoren moeilijk te bepalen is in welke mate een individueel bedrijf getroffen kan worden.
Dit neemt niet weg dat sommige bedrijven in bijzondere mate kunnen worden getroffen door het fosfaatrechtenstelsel, in vergelijking tot de gemiddelde melkveehouder. Dit kunnen ook bedrijven zijn die vergunningen hebben verkregen voor de start of uitbreiding van het bedrijf en op die basis investeringen hebben gedaan. Een bijzonder zware financiële last als gevolg van het stelsel of andere bijzondere omstandigheden, zonder enige vorm van compensatie, kan in strijd zijn met artikel 1 van het EP. De bewijslast ligt in beginsel bij de melkveehouder. Bij de individuele afweging moet onder meer worden betrokken dat maar beperkt wordt voorzien in een knelgevallenvoorziening, dat een overgangsperiode ontbreekt, dat er vergunningen zijn verleend op basis waarvan investeringen zijn gedaan, en of er alternatieve, flankerende maatregelen worden geboden. De minister kan niet volstaan met de enkele verwijzing naar het ondernemersrisico.
Het CBb kan voor de individuele toetsing van de verschillende gevallen aan artikel 1 van het EP nu geen nadere criteria geven. Partijen hadden hier wel om gevraagd. Dat komt doordat sprake is van een te grote diversiteit aan feiten en omstandigheden die bij verschillende melkveehouders spelen en die ten aanzien van ieder melkveehouder afzonderlijk in onderling verband en hun totaliteit moeten worden bezien.
Vervolg
Het CBb heropent het onderzoek om de betrokken melkveehouders de gelegenheid te geven hun omstandigheden in verband met de individuele toetsing nader toe te lichten. De minister kan op basis daarvan daarna overgaan tot een nadere afweging. Partijen hebben hierom ook gevraagd.
Op 21 november aanstaande is een vervolgzitting gepland.
Let op! De volledige heropeningsbeslissing en de uitspraak zijn via onderstaande links te raadplegen. Bij verschil tussen dit persbericht en de volledige beslissing is laatstgenoemde beslissend.
Inzage uitspraken
*Nederland maakt sinds 2006 gebruik van derogatie om meer mest uit te rijden (maximaal 250 kilogram stikstof per hectare). Voorwaarde daarvoor is steeds geweest dat de mestproductie in Nederland, uitgedrukt in kilogrammen stikstof en fosfaat, per jaar het feitelijke productieniveau van 2002 niet overstijgt (het derogatieplafond). Het in de derogatie vermelde fosfaatplafond ligt voor Nederland op een totaal van 172,9 miljoen kilogram per jaar. Op grond van vrijwillige afspraken binnen de veehouderijsector kunnen de gezamenlijke Nederlandse melkveehouderijen 84,9 miljoen kilogram fosfaat van het totaal produceren.
Bron: De Rechtspraak