Als een koe te veel of te weinig jodium binnenkrijgt, kunnen gezondheidsproblemen ontstaan. Niet alleen bij haarzelf, ook bij haar kalf. Omdat nog weinig bekend was over de relatie tussen het jodiumgehalte bij een drachtige koe en de gezondheid van het pasgeboren kalf, is hier onlangs onderzoek naar gedaan.
Jodium wordt in de schildklier gebruikt om het schildklierhormoon (thyroxine) te maken. Dit hormoon is een soort thermostaat voor het lichaam: heb je te weinig jodium dan word je sloom, heb je te veel dan word je te actief. In beide gevallen is het niet goed voor je gezondheid. Dit geldt voor mensen, maar ook voor dieren.
Optimale jodiumbloedwaarde Volgens de beschikbare literatuur ligt de jodiumbloedwaarde voor een goede gezondheid bij een rund tussen de 0,4 en 0,8 μmol/L. Een gehalte van meer dan 5,5 μmol/L kan toxisch zijn. Als een koe te weinig jodium heeft gehad komen verwerpen, zwakke of onderontwikkelde kalveren en sterfte bij de kalveren voor. Bij te veel jodium zijn ook symptomen bij het kalf te verwachten: ontstekingen van de huid, verminderde eetlust, kaalheid, verhoogd metabolisme (vermagering, trillingen), tranende ogen, snotteren, overmatig speekselen, hoesten door longontsteking, vergroting van de schildklier, verhoogde lichaamstemperatuur of de effecten van schildklierontsteking. Er kan zelfs sterfte optreden. Zowel bij te veel als te weinig jodium bij de koe is het kalf dus kwetsbaar.
Onderzoek bloedmonsters
In de onderzoeksperiode ontving GD van 885 bedrijven bloedmonsters voor het pakketspoorelementen (bloedonderzoek op jodium, selenium, koper en zink). Bij 10 procent van deze bedrijven lag de gemiddelde jodiumbloedwaarde onder de ondergrens van 0,4 μmol/L.
Symptomen tekort of overschot jodium
Aan het onderzoek werkten honderd veehouders mee die van drachtige koeien bloed hadden ingestuurd voor jodiumonderzoek. Zij gaven aan dat ze klachten zagen bij hun dieren die passen bij een overschot of tekort aan jodium. Op 82 bedrijven werden klachten gezien die passen bij een tekort aan jodium, zoals ‘zwakke pasgeboren kalveren’ en ‘sterfte bij pasgeboren kalveren’. Deze klachten kwamen significant vaker voor bij een gemiddelde jodiumbloedwaarde onder de 0,4 μmol/L. Bij een verhoogde gemiddelde jodiumwaarde werden snotteren, overmatig zweten en uitpuilende ogen bij kalveren tot zes maanden het meest gemeld. Factoren zoals seleenvoorziening, bedrijfstype, weidegang, bijgeven van mineralen aan jongvee, bijgeven van mineralen tijdens de dracht en type mineralen hadden geen relatie met de klachten die passen bij een tekort of overmaat aan jodium bij kalveren.
We kunnen concluderen dat een goede jodiumvoorziening bij de drachtige moeder van essentieel belang is voor een goede gezondheid van haar kalf. Met dank aan de honderd veehouders die belangeloos hebben meegewerkt aan dit onderzoek.