Melkveehouders laten gemiddeld een kwart liggen van de graslandlandopbrengst, die ze zonder beregening theoretisch moeten kunnen halen, zo meldt de WUR.
Gemiddeld over de afgelopen tientallen jaren oogstten ze 10,8 ton droge stof per hectare grasland, terwijl 14,3 ton theoretisch haalbaar was. Dat is een verschil van 3,5 ton. Ongeveer 1,5 ton daarvan is te wijten aan suboptimale stikstofbemesting. Er blijft een gat van twee ton over, waar nog ‘winst’ te behalen valt.
De PPS ruwvoer en bodem streeft naar een hogere Nederlandse ruwvoerproductie. In het onderdeel Yield Gap gaan we op zoek naar de theoretisch mogelijke opbrengsten, en vergelijken die met de werkelijke opbrengsten in de praktijk. We onderscheiden drie verschillende productieniveaus: potentiële, beperkte en actuele opbrengsten. In een eerdere nieuwsbrief hebben we precies uitgelegd wat die productieniveaus betekenen, en hoe we ze berekenen.
Theoretisch haalbare opbrengsten
De potentiële opbrengst (Yp) is de theoretisch maximaal haalbare opbrengst van de beste grasrassen, gezond en zonder enige tekorten aan water of meststoffen. Onder Nederlandse omstandigheden is de potentiële opbrengst gemiddeld 15,7 ton droge stof per ha. Het meeste grasland in Nederland wordt echter niet beregend. Daarom is het beter om de waterbeperkte opbrengst (Yw) als maatstaf te hanteren; de maximaal haalbare opbrengst zonder inzet van beregening. Deze is gemiddeld 14,3 ton droge stof per ha.
Werkelijke opbrengst
De actuele opbrengst (YA) die in de praktijk werd behaald was gemiddeld 10,8 ton droge stof per ha. De werkelijk behaalde opbrengst is dus 3,5 ton per ha lager dan wat theoretisch mogelijk was. Iets minder dan helft, ongeveer 1,5 ton is te wijten aan de lagere stikstofbemesting vanwege de ingestelde wettelijke gebruiksnormen. Dat betekent dat er echter een gat overblijft van 2 ton per ha waar geen eenvoudige algemeen geldende verklaring voor is te vinden. De oorzaken kunnen zeer divers zijn, zoals onnauwkeurigheden in tijdstip of methode van bemesting, tekorten aan andere meststoffen dan stikstof, achteruitgang van de botanische samenstelling, bodemverdichting, of overmatige beweidingsverliezen. Let wel, het is niet zo dat de opbrengst koste wat kost verhoogd moet worden; er kunnen goede bedrijfskundige of milieukundige redenen zijn om dat juist niet te doen.
Grote variatie
De cijfers die we hier laten zien zijn het resultaat van een eerste berekening voor de gemiddelde Nederlandse situatie. Het spreekt voor zich dat er een grote variatie is tussen regio’s, grondsoorten en uiteraard tussen bedrijven. Het graslandgebruik heeft bijvoorbeeld een grote invloed op de opbrengst. Gemiddeld was de potentiële productie 15,7 ton per ha. Dat geldt bij een maaipercentage van 200%, dus twee maaisnedes per jaar. Indien een perceel uitsluitend beweid zou worden, is de potentiële productie 13 ton per ha. Bij uitsluitend maaien daarentegen, is de opbrengst 19 ton per ha.
Kortom, een zinvolle vergelijking tussen theorie en praktijk moet vooral op het bedrijf zelf plaatsvinden, zodat je rekening kunt houden met alle onderliggende factoren. In het onderdeel Tools van de PPS ruwvoer en bodem wordt dit verder uitgewerkt.
Bron: WUR