Minister Schouten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit reageert op gestelde vragen vanuit de Kamer over de daling van het aantal weidevogels.
Hieronder kunt u de brief lezen die minister Schouten naar de Tweede Kamer heeft geschreven. In deze brief geeft zij antwoorden op vragen die op 28 juni jongstleden zijn ingezonden door het lid Moorlag (PvdA) over de daling van het aantal weidevogels.
Vraag 1: Heeft u kennisgenomen van het artikel 'Bericht van het front' in het Dagblad van het Noorden van 26 juni 2018?
Antwoord: Ja. Uit het artikel blijkt de passie voor weidevogels van de geïnterviewde onderzoeker. Ik begrijp de zorgen die hij heeft over de toekomst van de weidevogelpopulatie in Nederland.
Vraag 2: Deelt u de in het artikel vermelde opvatting dat het agrarisch natuurbeheer in zijn huidige vorm onvoldoende effectief is om de daling van het aantal weidevogels, in het bijzonder de grutto, te doen stoppen? Zo nee, waarom niet?
Vraag 3: Deelt u de opvatting dat het syteem van wettelijke- en beheersmaatregelen aan herziening toe is, omdat het onvoldoende bescherming biedt aan weidevogels, in het bijzonder de grutto, en onvoldoende effectief is om de daling van het weidevogelbestand te stoppen? Zo ja, welke herzieningsmaatregelen bent u voornemens om te treffen? Zo nee, waarom niet?
Vraag 5: Bent u bereidt, gelet op het gegeven dat de Natuurwet onvoldoende bescherming biedt aan beschermde vogelsoorten zoals de grutto, de wettelijke bescherming, alsmede toezicht en handhaving te verbeteren? Zo ja, op welke wijze gaat u dit verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Antwoord vraag 2, 3 en 5: Het collectieve stelsel voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer in Nederland is per 1 januari 2016 ingegaan. Een van de belangrijkste doelen die met de invoering van het stelsel werd beoogd is verbetering van de effectiviteit van het agrarisch natuurbeheer. Het collectieve stelsel is een noviteit in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, en een majeure verandering in de uitvoering van het agrarisch natuurbeheer. Het stelsel loopt nu ruim twee jaar. Het is nu nog te vroeg om een oordeel te vellen over de effectiviteit van het stelsel als geheel.
De provincies zijn verantwoordelijk voor het beleid ten aanzien van de beheermaatregelen via het agrarisch- en landschapsbeheer. Ik werk nauw met hen samen om het nieuwe natuur- en landschapsbeheer tot een succes te maken. Continu leren hoe het beheer beter kan staat hierin centraal. We noemen dat 'leren beheren'. We bekijken met collectieven en onderzoekers steeds kritisch wat goed werkt en wat niet en vertalen dat naar de praktijk van het agrarisch natuurbeheer. Zo begeleiden provincies en Rijk de uitvoering met meerdere onderzoeken die de werking van het stelsel bewaken en verbeteren, zowel qua proces als ecologische effectiviteit. De agrarische collectieven werken in overleg met provincies, Rijk en onderzoekers bovendien aan optimalisatieplannen voor hun beheer.
De Wet Natuurbescherming biedt een goede bescherming voor weidevogels. Opzettelijke handelingen die schadelijk zijn voor weidevogels zijn verboden, overeenkomstig de eisen van de Vogelrichtlijn. De wet voorziet daarnaast in de verplichting voor provincies om de noodzakelijke maatregelen te treffen om vogelsoorten in een gunstige staat van instandhouding te brengen of te houden.
De provincies zijn sinds de decentralisatie van het soortenbeschermingsbeleid verantwoordelijk voor de handhaving. Behalve via het strafrecht, kan handhaving ook via het bestuursrecht plaatsvinden (last onder dwangsom, bestuursdwang). Aanpassingen in toezicht en handhaving zijn een bevoegdheid van de provincies.
Vraag 4: Bent u bereid met de provincies in overleg te treden over aanvullende maatregelen om de daling van het weidevogelbestand, in het bijzonder de grutto, te stoppen? Zo ja, bent u bereid de resultaten te melden aan de Kamer en wanneer kan dat worden verwacht? Zo nee, waarom niet?
Antwoord: Ik ben regelmatig in overleg met provincies over dit onderwerp. Tijdens het AO Natuur van 8 maart jongstleden, heb ik uw Kamer toegezegd dat ik u dit najaar zal informeren over de uitwerking van de plannen van provincies en Rijk voor het verbeteren van de weidevogelstand.
Vraag 6: Bent u bekend dat er systemen van beheersmaatregelen zijn, waarmee de daling van het weidevogelbestand, in het bijzonder de grutto, kan worden gestopt en zelfs worden gekeerd, zoals in het reservaat Heanmar? Zo ja, op welke wijze gaat u bevorderen dat beheersmaatregelen meer en breder worden toegepast? Zo nee, waarom niet?
Antwoord: Naast uw voorbeeld, het reservaat Heanmar, zijn er meerdere voorbeelden van gebieden waar de daling van de weidevogelstand lijkt te zijn gestopt, en zelfs een toename is te meten, zoals de Ronde Hoep en Bovenkerkerpolder in Noord-Holland, Eempolder in Utrecht, en de Klaas-Engelbrachtpolder in Zuid-Holland. Veelal kenmerken deze gebieden zich door een verwevenheid tussen agrarisch natuurbeheer en weidevogelbeheer in natuurgebieden. Deze voorbeelden hebben als inspiratie gediend bij het opstellen van optimalisatieplannen, die recentelijk per weide- en akkervogelgebied zijn opgesteld. Het opstellen van deze optimalisatieplannen is gefinancieerd vanuit de begroting van het ministerie van LNV met behulp van de middelen die zijn voortgekomen uit het amendement Grashoff-Leenders (Kamerstuk 34300 XIII, nr. 91).
Vraag 7: Bent u bereid een gesprek te voeren met de in het artikel geïnterviewde onderzoeker om u nader te oriënteren en te verdiepen in de effectiviteit van het huidige systeem van beschermings- en beheersmaatregelen die tot doel hebben de weidevogels te beschermen, maar die dat in de praktijk onvoldoende bewerkstelligen?
Antwoord: Het bevorderen van biodiversiteit op boerenland is niet alleen een taak voor de boeren en de overheid. Veel andere stakeholders in de sector, zoals belangenorgansaties, burgers en onderzoekers leveren hieraan een cruciale bijdrage. De Rijksuniversiteit Groningen (RUG), de instelling waaraan de geïnterviewde onderzoeker verbonden is, is regelmatig betrokken bij onderzoek dat door mijn ministerie of een provincie wordt uitgezet. Ik waardeer dat zeer. Ik denk dat de kennis op het gebied van weide- en akkervogels die aanwezig is bij de RUG belangrijk is voor het doorontwikkelen van het beleid. Mijn ministerie gaat daarom graag het gesprek met de geïnterviewde ondezoeker aan.
Carola Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bron: RVO