De melkveehouderij streeft naar een zelfvoorzieningsgraad van 65% eiwit van eigen land. Het project Home Made Eiwit wil kennis en kunde ontwikkelen over meer eiwit en een betere benutting van het eigen eiwit. Uit een grondige analyse van data uit de KringloopWijzer zijn de belangrijkste factoren die de productie en benutting van eigen eiwit bepalen in kaart gebracht.
Zelfvoorzieningsgraad eiwit
Een zelfvoorzieningsgraad van 65% eiwit van eigen land betekent dat de veehouder 65% van het gevoerde eiwit zelf teelt of uit de directe omgeving haalt. De vraag is hoe je de mate van zelfvoorziening bepaalt en hoe je hierop kunt sturen. De hoeveelheid geoogst eiwit bestaat op de meeste melkveebedrijven uit vers gras (weidegang/zomerstalvoeren), kuilgras, snijmais en soms nog een andere teelt.
Opbrengst en benutting eiwit
De berekening bestaat simpelweg uit twee onderdelen, namelijk hoeveel eiwit is op het bedrijf geoogst en hoeveel eiwit is voor voeding nodig. De mate van zelfvoorziening is de geoogste hoeveelheid gedeeld door de gevoerde hoeveelheid (*100%). Als je het weergeeft als een breuk geeft de teller de geoogste hoeveelheid eiwitten en staat in de noemer de gevoerde hoeveelheid eiwit.
Sturen op opbrengst
De vier factoren die de meeste invloed hebben op de eiwitoogst staan hieronder. Deze factoren zijn bepaald door de analyse van meer dan 30.000 KringloopWijzers over de jaren 2016 t/m 2018.
1. Aandeel grasland
Grasland blijkt in de meeste gevallen een goede bron van eiwitten. Meer grasland in het bouwplan betekent dan ook meer eiwitten. Bedrijven met 10% meer grasland in het bouwplan behalen gemiddeld 2,5% meer eiwitten van eigen land. De ruimte voor verbetering lijkt hier echter niet zo groot omdat veel bedrijven vanwege de derogatie al over minimaal 80% grasland beschikken in hun bouwplan.
2. Graslandopbrengst
Waar vaak nog ruimte ligt is de opbrengst van grasland. Een ton droge stof meer gras per hectare zorgt gemiddeld voor 4% meer eiwit van eigen land. Voorwaarde hierbij is wel dat de andere parameters gelijk blijven, zoals bijvoorbeeld het percentage in het kuilgras. Voor de mate van zelfvoorziening kan investeren in een goede grasmat en weidemanagement dus rendement opleveren.
Natuurlijk heeft de droogte van afgelopen jaren een flinke negatieve impact gehad. Dit geeft gelijk de urgentie om op grasland te focussen.
3. Vers gras
Je kunt meer oogsten door dit zoveel mogelijk vers op te laten nemen. Met goede weidegang of met zomerstalvoeren voorkom je veld- en inkuilverliezen. Een toename van 3% meer vers gras aandeel in het rantsoen op basis,van de hele melkveestapel op jaarniveau, zorgt gemiddeld voor ruim 1% meer eiwit van eigen land. Dit biedt dus ook perspectief. Hoeveel daadwerkelijk mogelijk is, hangt mede af van bijvoorbeeld de huiskavel, mechanisering en arbeidssituatie.
4. Intensiteit
De factor intensiteit (intensief / extensief) is anders dan de hierboven genoemde factoren, want dit ligt min of meer vast in de bedrijfsopzet. Bij de andere factoren zijn maatregelen en aanpassingen vaak op operationeel niveau aan te passen. Dit kengetal is zeker zo relevant, want de verschillen tussen extensief en intensief zijn groot. Een intensiever bedrijf is over het algemeen minder zelfvoorzienend. Logisch, want er is minder grond beschikbaar om gewassen te telen om melk te produceren. Wanneer de intensiteit op een melkveebedrijf toeneemt met 5 ton melk per ha neemt het aandeel eiwit van eigen land af met 9%, als overige omstandigheden gelijk blijven. Andersom geldt dit natuurlijk ook: wanneer het bedrijf extensiever wordt, neemt dit percentage juist toe.
Bron: Verantwoorde Veehouderij