Wat kun je met bloemenranden? Welke functies vervullen ze? Waar kan je ze het best aanleggen? Hoe zaai je ze in? Welke bloemen kan je gebruiken? De praktijkgids ‘Bloemenranden in de strijd tegen plagen’ geeft antwoord op die vragen.
Op het platteland zie je steeds vaker dat akkerbouwers bloemrijke akkerranden inzaaien. Die randen zorgen er niet alleen voor dat het agrarisch landschap aantrekkelijker wordt voor omwonenden, fietsers en wandelaars. Ze vervullen ook een nuttige functie. Als je de stroken met de juiste soort inzaait, trek je nuttige insecten aan die plagen in naburige teelten helpen onderdrukken. Door de biodiversiteit rond akkerbouwpercelen te versterken, kun je de bestuiving, de plaag- en ziektebestrijding, de bodem- en waterkwaliteit verbeteren. Een praktijkgids ‘Bloemenranden in de strijd tegen plagen’ laat zien wat er mogelijk is.
Vals zaaibed
In het eerste hoofdstuk gaat de gids uitvoerig in op de aanleg van bloemenranden. Om te voorkomen dat de ingezaaide soorten concurrentievoordeel hebben ten opzicht van ongewenste onkruidsoorten, kies je stroken in volle of halfvolle zon en grond die niet te rijk is aan voedingsstoffen. Inzaaien doe je in herfst of voorjaar waarbij de herfst de voorkeur heeft. Dit omdat tweejarige soorten tot bloei komen. En er zijn soorten die kou nodig hebben om te kiemen.
Om de onkruiddruk te beperken, kun je een vals zaaibed aanleggen. Je maakt dan een zaaibed, maar wacht nog even met inzaaien, zodat aanwezige onkruidzaden kiemen. Na twee of drie weken schoffel je die onkruiden en zaai je het mengsel in. Als het om meerjarige bloemenranden gaat, moet je de randen ook onderhouden: je maait de bloemenranden wanner de meeste soorten zijn uitgebloeid. Het beste is de de bloemenranden niet lager dan 10 cm te maaien en het maaisel af te voeren. Maai je in de zomer, dan is alternerend maaien het devies. Daarbij bewerk je telkens een deel van de rand. Op die manier blijven er steeds bloemen aanwezig voor de insecten.
Insecten
In de brochure worden verschillende bloemensoorten besproken. De een- en tweejarige soorten in hoofdstuk 2, de meerjarige soorten in hoofdstuk 3. Het vierde en vijfde hoofdstuk besteedt aandacht aan de aanwezige insecten. Welke soorten kom je tegen? Hoe herken je ze? Wat is hun bijdrage aan plaagonderdrukking? En met welke vangmethoden krijg je zicht op de ontwikkeling van de insectenpopulaties?
Bron: Groen Kennisnet