De teelt van voederbieten staat de laatste jaren volop in de belangstelling. Het areaal is gegroeid naar 2877 ha in 2022 na een dieptepunt van ca 270 ha tussen 2011-2014. Verdere groei wordt verwacht met het verdwijnen van de derogatie. Sterk bepalend voor de bemesting is de voorvrucht. Op gescheurd grasland kunnen voederbieten bij uitstek een geschikt volggewas zijn, waarbij geen stikstofbemesting nodig is omdat voldoende stikstof uit de mineralisatie van gras beschikbaar komt.
De teelt en bemesting van voederbieten is vergelijkbaar met die van suikerbieten. Dit artikel bevat een kort overzicht van de bemestingsadviezen voor voederbieten. In de Adviesbasis Bemesting van de Commissie Bemesting en Groenvoedergewassen (CBGV) vindt u meer informatie over de bemesting van voederbieten.
Teelt van voederbieten
De teelt kan op alle grondsoorten op zowel bouwland als op gescheurd grasland. Is de voorvrucht grasland pas dan een Rhizomanie bestendig ras toe. Aardappelen en mais kunnen ook een goede voorvrucht zijn, mits er geen problemen zijn met Rhizoctonia. Voederbieten zijn zeer goed bestand tegen droogte. Voederbieten dienen minimaal 1 op 4 geteeld te worden.
Bekalking van voederbieten
Voederbieten groeien het beste bij een relatief hoge pH van 6 of hoger. Dit is hoger dan bij gras en mais waar de optimale pH tussen 5 en 5.5 ligt. Als kalk nodig is, is het advies dit vlak voor de teelt toe te dienen (zie adviesbasis 1.5). Gaat u grasland scheuren, bekalk dan kort voor het scheuren. Dit bevordert de vertering van de zode en stimuleert de stikstofnalevering.
Stikstofadvies bij de teelt van voederbieten
Is de voorvrucht bouwland met hoge mestgift, dan kunt u het stikstofadvies van 190-1.7 * Nmin (0-60 cm) aanhouden. Het benodigde Nmin monster neemt u in maart minimaal 6 weken na de bemesting met dierlijke mest. Op basis daarvan kunt u de eventueel nog benodigde stikstofaanvulling vaststellen. De totale aanvoer van stikstof wordt gelimiteerd door de stikstofgebruiksnorm van 165 kg/ha op klei, veen en zandgronden in Noord, Centraal en West Nederland. Voor de andere gebieden (löss, zand- en noordelijke veengronden) is dit 132 kg/ha.
Wanneer de voorvrucht grasland is, dient u rekening te houden met een stikstofnalevering bij scheuren van het grasland. Deze kan tot 135 kg stikstof per ha bedragen afhankelijk van de leeftijd van het grasland (zie voor de details tabel 1-17 van de adviesbasis). Bij grasland ouder dan 3 jaar kunt u de stikstofbemesting zelfs geheel achterwege laten. Voor gescheurd grasklaver geldt hetzelfde advies, maar in de praktijk zal de nalevering vermoedelijk nog wat hoger en langduriger zijn dan in grasland zonder klaver.
Fosfaat
De fosfaatonttrekking van voederbieten is ca. 80 kg P2O5/ha. Aanvoer van deze hoeveelheid is nodig voor evenwichtsbemesting. Bij lage fosfaattoestanden (Pw lager dan 25-30) wordt geadviseerd meer te geven dan de onttrekking. In tabel 5-2 van de Adviesbasis staan de fosfaatgiften vermeld die nodig zijn om afhankelijk van de fosfaattoestand de economisch optimale opbrengst te bereiken.
Kali
Kalibemesting is vooral afhankelijk van de kalitoestand van de grond. De kalionttrekking van voederbieten is ca. 400 kg K2O/ha. Aanvoer van deze hoeveelheid is dan nodig voor evenwichtsbemesting. Het is vrijwel nooit nodig om meer te bemesten dan de onttrekking. Op gescheurd grasland kunt u de kaligift met 100 kg/ha verminderen.
Natrium
Voor voederbieten wordt een bemesting van 200 kg Na2O/ha geadviseerd op zandgronden. Op kleigronden wordt geen natrium geadviseerd vanwege kans op structuurproblemen.
Magnesium
Op zand, dalgrond en löss kan bij lage toestand van de grond een magnesiumbemesting nodig zijn. De hoogte van de gift is afhankelijk van de dikte van de bouwvoor en de dichtheid van de grond. Het advies is gelijk aan het magnesiumadvies voor mais.
Borium
Het boriumadvies is gelijk voor grondsoorten, met uitzondering van kleigronden met meer dan 5% organische stof. Afhankelijk van de waardering van de boriumtoestand van de grond wordt geadviseerd 200-400 g B/ha te geven, zeker op gronden met lage organische stofgehalten en op löss- en dalgronden. Per 10 m3 dierlijke mest wordt ongeveer 40 gram borium aangevoerd. Deze brengt u mindering op de adviesgift. De invulling van het borium advies is belangrijk vanwege hartrot. Op kleigronden met meer dan 5% organische stof is geen boriumbemesting nodig.
Bron: Verantwoorde Veehouderij