Wormen die diepe gangen graven kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de kwaliteit van de bodem. Vooral op zandgronden, waar boeren en tuinders steeds vaker kampen met overvloedige regen of juist met droogte als gevolg van de klimaatverandering.
Wormen zijn waarschijnlijk de bekendste bewoners onder grasland. Ze zijn ruwweg te verdelen in drie groepen. De eerste zijn de strooiselbewoners. Ze leven tien tot twintig centimeter onder de grond, in de zogeheten strooisel laag. Deze wormen zijn rood; hun pigment beschermt ze tegen zonlicht. De tweede groep bestaat uit bodembewoners. Zij eten grond en leven vooral in de bovenste veertig centimeter van de bodem. Deze dieren komen eigenlijk nooit boven de grond en hebben een grauwe kleur.
De derde groep zijn de pendelaars. Dit zijn wormen die diepe gangen kunnen graven en op en neer pendelen om voedsel te verzamelen in de strooisel laag. De grote blauwkopworm, vaak ook ‘pendelaar’ genoemd, maakt uitzonderlijk diepe verticale gangen, tot ruim twee meter diep. Dit zorgt voor een snellere waterinfiltratie vanaf bovenliggende akkers en weilanden, verhoogt het waterbergend vermogen van de bodem en biedt de wortels van planten de kans om dieper door te dringen in de bodem.
Advies voor de melkveehouder over regenwormen
Onderzoekers hebben voor met name melkveehouders een aantal maatregelen benoemd die goed zijn voor de populatie pendelaars in de bodem. Allereerst is het advies om voor blijvend grasland te kiezen zonder het grasland te vernieuwen. Als grondbewerking toch nodig is, kunnen melkveehouders en loonwerkers het beste de methode ‘niet-kerende grondbewerking’, zodat gewasresten bovenop blijven liggen. De beste tijd voor grondbewerking is de periode waarin grond droog is en de wormen vaak in rust gaan en dieper dan 25 centimeter zitten. Daarnaast is het advies: hou jaarrond een stabiel aanbod van gewas- of grasresten op het land, en bemest daarnaast met vaste mest. Voor de bodembewoners is met name geïnjecteerde drijfmest goed.
In het verleden zijn pendelende regenwormen met succes in de Flevopolder geïntroduceerd. Maar recente proeven laten zien dat de praktijk weerbarstig is. De pendelende regenwormen plantten zich voort, maar in zeer beperkte mate. De onderzoekers vermoeden dat de aanwezigheid van strooisel bewonende wormen ook de aantallen pendelaars beïnvloedt. Hoewel de twee een verschillende levenswijze hebben, overlapt hun dieet en lijken ze dus elkaars concurrenten. Beide foerageren met name op bovengronds organisch materiaal in de vorm van dood blad van gras en kruiden. Daarnaast ligt de voortplantingssnelheid van strooisel bewonende regenwormen hoger dan die van pendelaars.
“Regenwormen hebben zelf ook een beetje stikstof nodig. Dat halen ze bijvoorbeeld uit klaver. Ook houden ze van een bodem met een wat hogere pH-waarde. Het zijn ondergrondse ploegjes met tal van functies, waaronder het verbeteren van de bodemstructuur.”
Brabantse zandgrond
Binnen het project Klimap hebben onderzoekers van het Louis Bolk Instituut de verspreiding van de pendelende grote blauwkopworm in kaart gebracht. Ze hebben daarvoor 31 percelen op de Brabantse zandgronden geïnventariseerd, verspreid over elf melkveehouderijen tussen Tilburg en Den Bosch, rond het gebied van de Loonse en Drunense Duinen. Per vierkante meter kwamen daar 0 tot 61 volwassen pendelende regenwormen voor. Gemiddeld zijn de hoogste aantallen gevonden op grasland met lemig zand. Dit komt waarschijnlijk door de fijnere textuur en het betere watervasthoudend vermogen van leem in vergelijking met zand.
De wormen bleken gemiddeld genomen meer voor te komen in bodems met een lagere grondwaterstand. Een logische verklaring volgens de onderzoekers is dat de gangen bij een hogere waterstand eerder vollopen. ‘Hoewel al in de negentiende eeuw is vastgesteld dat de worm in staat is om maandenlang te overleven in zuurstofrijk water, blijkt uit proeven dat de dieren een sterke voorkeur hebben voor niet met water verzadigde bodems’, zo bevestigt de studie.
Ondergrondse ploegjes
Regenwormen vormen in biomassa vijftien procent van het bodemleven onder grasland. Deze ondergrondse biodiversiteit bestaat daarnaast vooral uit bacteriën, schimmels, mijten en aaltjes. Omgerekend gaat het om het gewicht van zo’n vijf tot zeven koeien per hectare. “Ik maak graag de vergelijking met een stal vol met vleesvarkens”, zegt Pieter Struyk van het Louis Bolk Instituut in een podcast over het bodemleven. “Varkens krijgen goed en regelmatig voer en altijd voldoende water en zuurstof. En eigenlijk heeft het bodemleven precies hetzelfde nodig.”
Struyk spreekt over een ondergrondse jungle die draait op organisch materiaal en die zorgt voor mineralisatie, wat weer voedingsstoffen oplevert voor gewasgroei. “Regenwormen hebben zelf ook een beetje stikstof nodig. Dat halen ze bijvoorbeeld uit klaver. Ook houden ze van een bodem met een wat hogere pH-waarde. Het zijn ondergrondse ploegjes met tal van functies, waaronder het verbeteren van de bodemstructuur.”
Bron: Groenkennisnet