Het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) moet op cruciale onderdelen anders. Dat is de strekking van de zienswijze van LTO (mede namens de POV) op het ontwerp-NPLG dat ter inzage ligt.
Essentieel is dat de doelen haalbaar, realistisch, (juridisch) uitvoerbaar en betaalbaar moeten zijn. Op dit moment roept het ontwerp-NPLG vooral veel vragen en onzekerheid op. Wat LTO betreft heeft het bespreken van nieuwe doelen voor het platteland weinig zin als duidelijkheid over de benodigde financiën ontbreekt. Bovendien is het onwenselijk dat doelen blijven veranderen, terwijl gesprekken over de invulling van die doelen in volle gang zijn.
NAV en NMV
De NAV heeft ook een zienswijze ingediend op het concept NPLG en de bijbehorende planMER. Ze constateert dat voedselproductie totaal als doel ontbreekt en op deze manier de toevallige resultante is van het halen van natuur- en omgevingsdoelen. Volgens het NMV gaat ongeveer 45 procent van alle landbouwgrond voor normaal landbouwgebruik verloren als het NLPG door zou gaan. En daarnaast zou er op twintig procent van het areaal een forste gebruiksbeperking gelden.
Agrarisch perspectief
De belangrijkste vraag die LTO heeft gesteld bij het opstellen van de zienswijze is: “Helpt dit ontwerp-NPLG bij versnelling en verbetering – van agrarisch perspectief, op het vlak van klimaat, water en biodiversiteit en bij gewenste maatschappelijke en economische ontwikkelingen?”. Het antwoord op deze vraag is op basis van het huidige ontwerp-NPLG nog niet te geven.
Vijf zaken ontbreken
Wat LTO betreft ontbreken er vijf zaken in het ontwerp-NPLG:
- Het is onduidelijk hoe het ontwerp-NPLG zich verhoudt tot het Transitiefonds van 24,3 miljard euro. Hoe verhouden geld en ambitie zich tot elkaar? Ook gegeven het feit dat provincies hebben aangegeven 60 miljard euro nodig te hebben om de gebiedsdoelen te realiseren. Daaraan gekoppeld is ook de vraag hoe instrumenten matchen met de doelen.
- Er is geen duidelijk beeld hoe de verschillende provincies zich tot het ontwerp-NPLG verhouden. Daaraan gekoppeld is de vraag hoe vrijwilligheid, provinciale verplichtingen en ingrijpen van bovenaf zich tot elkaar verhouden. Bijvoorbeeld rondom overgangsgebieden, beekdalen en veenweide wordt in het ontwerp-NPLG al gesproken over nieuw wettelijk (rijks-)instrumentarium.
- Er is geen doorkijk naar de praktische uitvoering. Het is niet duidelijk hoe de plannen gaan landen en uitwerken in de praktijk. Bovendien is onduidelijk welke instanties, middelen, instrumenten en gereedschappen klaar staan.
- Er is geen helder beeld van het grond- en ruimtebeslag en bijbehorende budgettaire consequenties. Zo wordt er gesproken over 16.000 ha extra natuur en 181.000 ha extra agrarische natuur. Is hier budget voor vrijgemaakt? Zo ja, hoeveel en waar gealloceerd? Bovendien: is al bekend waar deze hectares komen te liggen, hebben de provincies ingestemd met deze arealen en hoe zijn deze onderbouwd?
- Een bedrijfseconomische toets per individuele ondernemers in het NPLG (en/of PPLG’s) moet geborgd worden. Hoewel ecologische doelen en de rol van diverse instanties zeer uitvoerig benoemd worden, wordt een individuele toets op bedrijfseconomisch perspectief voor de blijvers (voor en na de gebiedsprocessen) niet uitgewerkt.
De volledige zienswijze van LTO is hier te vinden.
Bron: LTO Nederland