Ondanks veelvuldig onderzoek naar de oorzaken van verminderde vruchtbaarheid bij hoogproductief melkvee blijven nogal wat bedrijven dagelijks geconfronteerd met een toch nog steeds lange tussenkalftijd (TKT). Wordt er bewust gekozen voor een langere TKT op hoogproductieve bedrijven? Of wordt in werkelijkheid de hoge productie gebruikt als een soort excuus voor een minder goede vruchtbaarheid?
In het eerste artikel van deze ‘reeks van drie’ van de hand van prof. Bossaert (Melkveebedrijf april 2020) werd ingegaan op het normaal en abnormaal verloop van de vruchtbaarheid bij moderne hoogproductieve melkkoeien; zowel op individueel niveau als op het niveau van het koppel. In een tweede artikel (Melkveebedrijf juni 2020) volgde een duidelijk overzicht van de verschillende behandelingsmogelijkheden voor suboestrus door prof. Opsomer waarin de mogelijkheden zoals stappentellers maar ook behandelingsprotocollen werden besproken. In dit artikel gaat prof. Hostens in op wat bedrijven die een hoge productie combineren met een korte tussenkalftijd nu juist doen.
Voor en nadelen van korte tussenkalftijd
Reeds in het eerste artikel werd verwezen naar de economische drijfveer van een korte TKT. Historisch gezien waren koeien kuddedieren die het opgroeien van hun kalf – en dus hun melkproductie – synchroniseerden met de periode van grasgroei. Wanneer de groei van het gras verminderde, moest de melkproductie gedeeltelijk ondersteund worden door eigen lichaamsreserves, om nadien het kalf natuurlijk te spenen. Zo maakte het moederdier zich geleidelijk aan ‘klaar’ voor het volgende kalf. Er werd met andere woorden elk jaar één kalf geboren.
Economisch gezien blijft één kalf per jaar nog steeds gerechtvaardigd. Hoe meer productiepieken zich na elkaar opvolgen, hoe gunstiger voor het bedrijfseconomisch resultaat van het bedrijf. Wereldwijd blijven onderzoekers het er over eens dat de meest optimale economische resultaten gevonden worden op bedrijven met een korte TKT op een aantal uitzonderingen na. Het zijn vaak net die uitzonderingen die snel veralgemeend worden.
Persistente lactatiecurve van nature bij vaarzen
Eén van die uitzonderingen is de leeftijd van het koppel (of anders gesteld: het percentage vaarzen in het koppel). Het is al lange tijd bekend dat
vaarzen van nature een persistente lactatiecurve vertonen, die nauwelijks beïnvloed lijkt te worden door het opnieuw drachtig worden van het dier. Die verschillen zijn zichtbaar bij zowel hoogproductieve als laagproductieve bedrijven.
Koppel kan persistent zijn
In figuur 1 werd de gemiddelde lactatiecurve van vaarzen en koeien van een 100-tal bedrijven met automatische melkmeterregistratie uit het MmmooOgle-platform gebruikt ter illustratie. Het verschil in persistentie tussen de vaarzen (groene lijn) en oudere koeien (grijze lijn) zit zowel bij bedrijven die minder dan 25 liter melk produceren als bij bedrijven die meer dan 35 liter melk per dag halen. Een koppel kan dus weldegelijk persistent zijn, maar dit is vooral het geval als er veel jonge dieren gemolken worden op het bedrijf.
Daarnaast kan het koppel zelf een genetische aanleg hebben om meer persistent te zijn. De genetische aanleg van bedrijven voor de persistentie wordt door sommige KI-organisatie berekend en weergegeven. Echter, de werkelijke variatie in persistentie is klein. Ter illustratie werd in figuur 2 de lactatiecurve van de oudere koeien op dezelfde 100 melkveebedrijven weergegeven. Hierbij valt op dat de bedrijven voornamelijk verschillen in productiepiek en niet zozeer de persistentie van de bedrijven. Met andere woorden, het persistent zijn van melkkoeien als verantwoording van een langere tussenkalftijd blijkt op te gaan voor individuele dieren met name de vaarzen, maar niet zozeer voor het gehele koppel. Vandaag zijn er slechts weinig hoogproductieve bedrijven die persistentie kunnen opwerpen als reden voor het verlengen van de TKT.
Uitzonderingen langere tussenkalftijd
Eén van de andere uitzonderingen waarbij een langere TKT weldegelijk te verantwoorden was, bleek uit onderzoek van de faculteit Diergeneeskunde in Utrecht. Bedrijven waar meer dan een normaal aantal transitieziekten voorkwam, bleken baat te hebben bij een langere TKT gezien op deze bedrijven elke transitie een economische verliespost leek te zijn. Dat brengt ons naadloos bij de nadelen van een korte TKT. Meer kalvingen per jaar betekent ook meer risicovolle periodes per jaar, en daar verwijzen de onderzoekers naar.
Tekst en figuren: Miel Hostens – Universiteit Utrecht
Beeld: Twan Hiermans