Op 12 oktober jongstleden heeft Carola Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, middels een schriftelijke brief aan de Tweede Kamer antwoorden gegeven op gestelde vragen naar aanleiding van het Schriftelijk Overleg Regeling fosfaatbank.
De brief die minister Schouten heeft gestuurd, is hieronder te lezen.
Geachte voorzitter,
Hierbij bied ik uw Kamer de bantwoording van de vragen naar aanleiding van het Schriftelijk Overleg over de nadere regels voor de fosfaatbank.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vraag 1) De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de ontwerpregeling tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet in verband met vaststelling van nadere regels voor de fosfaatbank en hebben daarbij nog enkele vragen. De leden van de VVD-fractie vragen een toelichting op artikel 111d, lid 2 van de ontwerpregeling. Kan de minister aangeven wanneer zij voornemens is om een periode bekend te maken. Wat zijn de voorwaarden, hoe vaak zal dit gebeuren, wat is de minimumomvang van de fosfaatbank die nodig is voordat deze wordt opengesteld, et cetera? Welk middel stelt zij beschikbaar?
Antwoord: Zoals ik in mijn brief van 14 september jl. aan uw Kamer heb laten weten, zal de openstelling van de fosfaatbank jaarlijks op 1 september plaatsvinden. De openstellingsperiode bedraagt steeds vier weken. Op deze wijze kunnen ondernemers voor de start van het nieuwe kalenderjaar zekerheid hebben over de vraag of zij over ontheffingen kunnen beschikken. Een minimale omvang van de productieruimte die middels ontheffingen kan worden toegekend is niet aan de orde. Publicatie van de openstellingsperiode zal plaatsvinden in de Staatscourant en op de website van RVO.nl. Gegeven het huidige tijdpad verwacht ik dat de openstelling in 2018 op zijn vroegst op 1 november kan plaatsvinden. Op de website van RVO.nl zal een aanvraagformulier beschikbaar worden gesteld.
Vraag 2) De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze de voorwaarden onder artikel 111j van de ontwerpregeling worden gecontroleerd. Wanneer vindt deze controle plaats? Is dit jaarlijks en bij iedere ontheffing? Zo nee, op welke wijze vindt dit wel plaats? Wie is belast met deze controle en hoeveel kosten en uren zijn hiervoor geraamd? Kan de minister aangeven hoe er met de voorwaarden onder artikel 111j wordt omgegaan in bijzondere situaties zoals een sterfgeval, een echtscheiding of andere gebeurtenissen?
Antwoord: Voor de ontheffingen in het kader van de regeling fosfaatbank, geldt in alle gevallen dat een bedrijf gedurende de periode van ontheffing grondgebonden moet blijven en geen rechten mag overdragen aan een ander bedrijf. Daarnaast moet een jonge landbouwer de gehele ontheffingsperiode bedrijfshoofd blijven. RVO.nl controleert jaarlijks de bedrijven die beschikken over een ontheffing in het kader van de fosfaatbank op het voldoen aan deze voorwaarden. Als een bedrijf niet langer voldoet aan de voorwaarden van de fosfaatbank dan wordt de ontheffing (deels) ingetrokken door RVO.nl. Het aantal uren dat nodig is voor het uitvoeren van deze controles is mede afhankelijk van het aantal bedrijven dat een ontheffing krijgt in het kader van de regeling fosfaatbank. Op dit moment is een schatting van dit aantal nog te onzeker.
Vraag 3) Kan de minister uitgebreid toelichten waarom bij een overschrijding van het aantal aanvragen voor een ontheffing gekozen is om over te gaan tot loting? Heeft de minister overwogen om alle aanvragen te honoreren, zij het met een lager aantal kilogrammen dan de oorspronkelijke aanvraag betrof (eventueel met een toepassing van een minimum)? Heeft de minister overwogen om bij een overschrijding van het aantal aanvragen de oorspronkelijke aanvraag te halveren en zo een grotere groep melkveehouders mee te laten dingen naar de ontheffingen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord: Voor de wijze van toekennen van ontheffingen zijn verschillende mogelijkheden overwogen. De verwachting is dat een grote groep (jonge) grondgebonden melkveehouders een beroep zal doen op de mogelijkheid van een ontheffing via de fosfaatbank. De omvang van de toe te kennen ontheffingen zal hoe dan ook beperkt zijn. Een andere wijze van toedelen betekent dat er een grote kans is dat ondernemers een zodanig kleine ontheffing krijgen dat deze feitelijk onvoldoende bijdraagt aan de bedrijfsvoering. In dat geval zal alsnog moeten worden teruggegrepen op loting. In het licht van de huidige uitvoeringslast van het fosfaatrechtenstelsel, heeft daarnaast de uitvoerbaarheid van de regeling meegespeeld in de overwegingen.
Vraag 4) Voorts vragen de leden van de VVD-fractie of de minister uitgebreid wil ingaan op het aantal te verwachten aanvragen en de werkzaamheden die daarvoor moeten plaatsvinden. In de ontwerpregeling wordt opgemerkt dat circa 5.430 melkveehouders gebruik zullen maken van deze regeling. Op basis van welke gegevens is dit aantal tot stand gekomen? Klopt het dat al deze aanvragen eerst beoordeeld moeten worden alvorens er eventueel geloot zal worden? Hoeveel tijd heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) nodig om deze aanvragen te beoordelen (per aanvraag en in totaal)? Kan de minister aangeven of er ook een andere vorm van toekennen is onderzocht, een vorm die minder werkdruk veroorzaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Antwoord: De genoemde circa 5.430 melkveehouders is gebaseerd op een grove inschatting van het potentiële gebruik van de regeling op basis van het aantal grondgebonden bedrijven en jonge landbouwers in Nederland. Deze schatting is uitsluitend gedaan in het kader van de berekening van de administratieve lasten en heeft geen materiële consequenties voor de regeling. Afhankelijk van het verloop van de voorhangprocedure kan openstelling van de fosfaatbank op zijn vroegst op 1 november 2018 plaatsvinden. Met het oog op de uitvoerbaarheid van de regeling worden de aanvragers vooraf niet gecontroleerd. In eerste instantie zal middels loting onder alle aanvragers een rangschikking voor toekenning worden bepaald. Na toekenning volgens deze rangschikking volgt controle op de voorwaarden. Indien een bedrijf niet voldoet, vervalt de toekenning en komt via de vastgestelde rangschikking het volgende bedrijf in aanmerking. RVO.nl stelt alles in werking om binnen 13 weken na de laatste dag van de aanvraagperiode een besluit te nemen over de ontheffing. Dit betekent dat de ontheffingen in de eerste maanden van 2019 zullen worden verstrekt. De ontheffingen die verleend worden zullen (met terugwerkende kracht) op 1 januari 2019 ingaan. RVO.nl is op dit moment bezig met de voorbereiding van de uitvoering en controles en is in overleg met de notaris over de exacte invulling van de loting.
Vraag 5) Kan de minister aangeven of er uitzonderingen zijn voor bijzondere gevallen? Zo ja, welke zijn dat? Is de minister op de hoogte van het feit dat er jonge boeren zijn die grondgebonden zijn, maar aangezien ze tot de knelgevallen behoren een deel van de grond vanwege de liquiditeitspositie hebben moeten verhuren? Hoe gaat de minister met deze gevallen om?
Antwoord: Een ondernemer kan alleen in aanmerking komen voor ontheffingen indien hij grondgebonden is. Het stimuleren van grondgebondenheid is voor de Europese Commissie een belangrijk onderdeel in de goedkeuringsbeschikking op het fosfaatrechtenstelsel. Ondernemers die grond verhuren en daardoor niet grondgebonden zijn, kunnen niet in aanmerking komen voor ontheffingen uit de fosfaatbank. Als een ondernemer onder artikel 23 van de Meststoffenwet of de AMvB knelgevallen valt, wordt zijn toekenning vanuit deze voorziening beoordeeld.
Vraag 5) Kan de minister toelichten waarom er gekozen is voor een periode van vijf jaar? Is er een mogelijkheid voor boeren die gezien leeftijd of omstandigheden (divers van aard) voor een kortere periode een ontheffing willen aanvragen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord: Ontheffingen worden in principe niet voor onbepaalde tijd afgegeven. De periode van 5 jaar zie ik als een redelijke termijn voor het beschikken over een voordeel in de vorm van een ontheffing. De beschikbare ruimte is beperkt en naar verwachting zullen meer ondernemers gebruik willen maken van ontheffingen. Ook in dat licht lijkt het redelijk om na 5 jaar andere ondernemers een kans te geven voor deze ruimte in aanmerking te komen. Ondernemers zijn niet verplicht om de ontheffingsruimte te benutten. Daarnaast hebben ondernemers de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen om de ontheffing te laten intrekken.
Vraag 6) Kan de minister bevestigen dat de definitie 'grondgebondenheid' overeenkomt met de definitie uit de Wet grondgebonden groei melkveehouderij? Kan de minister bevestigen dat er geen andere gronden zijn waarop een aanvraag wordt beoordeeld dan de grondgebondenheid en eventueel indien een landbouwer die een ontheffing als jonge landbouwer aanvraagt?
Antwoord: In de ontwerpregeling fosfaatbank wordt voor het criterium van grondgebondenheid gekeken naar de productieruimte van het bedrijf, die is gedefinieerd als de fosfaatruimte van het bedrijf verminderd met het op het bedrijf rustende fosfaatrecht en met eerder verleende ontheffingen. Dit ligt in het verlengde van de systematiek die in de Meststoffenwet is opgenomen met betrekking tot de stelsels van verantwoorde en grondgebonden groei van de melkveehouderij. Ik acht het niet verstandig om in de regeling voor de fosfaatbank een andere invulling te geven aan het criterium van grondgebondenheid. De aanwezigheid van productieruimte en de eisen van de jonge landbouwer, indien van toepassing, zijn de enige criteria waaraan de aanvrager van een ontheffing moet voldoen.
Vraag 7) De leden van de VVD-fractie vragen de minister uitgebreid in te gaan op de regeldruk en de administratieve lasten. Deze leden constateren dat er voor de boeren een administratieve last wordt voorzien van €185,- per bedrijf. In hoeverre is RVO in staat om de aanvragen, de loting en het doorlopen van mogelijke bezwaar en beroepsprocedures binnen de bestaande capaciteit af te handelen? De leden van de VVD-fractie constateren dat in de huidige afwikkeling van het toekennen van de fosfaatbeschikking en de bezwaar- en beroepsprocedures een behoorlijke achterstand is. Op welke manier gaat de minister voorkomen dat dit bij de openstelling van de fosfaatbank tot achterstand gaat leiden? Hoeveel extra capaciteit wordt er voor de openstelling en de afhandeling van de ‘fosfaatbankprocedure’ vrijgemaakt en ingezet?
Antwoord: RVO.nl stelt alles in werking om binnen 13 weken na de laatste dag van de aanvraagperiode een besluit te nemen over de ontheffing. De inzet van RVO.nl is erop gericht om de herbeoordeling van beschikkingen op grond van de Beleidsregel jongvee fosfaatrechten voor de openstelling van de fosfaatbank af te ronden. Voor wat betreft de bezwaar- en beroepsprocedures als gevolg van de openstelling van de fosfaatbank verwacht ik dat deze binnen de bestaande bezetting kunnen worden opgevangen.
Vraag 8) Kan de minister bevestigen dat de regeling niet eerder wordt opengesteld dan wanneer alle bezwaar- en beroepsprocedures inzake de fosfaatbeschikkingen (ook vleesvee) zijn afgehandeld? Deze leden vragen hier met enige nadruk om, zodat iedereen een gelijke kans heeft om mee te doen. Dit aangezien er nu nog vele boeren in onzekerheid zitten, verhandelde fosfaatrechten nog niet allemaal zijn overgeschreven en er daarmee dus onduidelijkheid is voor deze groep.
Antwoord: RVO.nl werkt met man en macht aan de afhandeling van de bezwaar- en beroepsprocedures. Zoals hiervoor gemeld is de inzet van RVO.nl erop gericht om de herbeoordeling van de beschikkingen op grond van de Beleidsregel jongvee fosfaatrechten voor de openstelling van de fosfaatbank af te ronden. Ik ben echter niet voornemens de openstelling af te laten hangen van het afronden van deze procedures. Verder schuiven in de tijd acht ik niet verantwoord in de richting van de doelgroep van de fosfaatbank, de grondgebonden melkveehouders.
Vraag 9) Kan de minister aangeven welke kosten verbonden zijn aan en welke kosten in rekening gebracht worden voor: 1) het aanvragen van een ontheffing, 2) het verkrijgen van een ontheffing en 3) het vijf jaar gebruikmaken maken van de ontheffing? Zijn er nog andere kosten die gemaakt worden dan wel in rekening gebracht worden? Zo ja, welke?
Antwoord: Er worden geen kosten in rekening gebracht voor het aanvragen, verkrijgen en gebruikmaken van de ontheffing.
Vraag 10) Kan de minister aangeven of er een boetesysteem is ingericht voor melkveehouders die zich tijdens het gebruik van de ontheffing niet houden aan de voorwaarden die gelden om voor de ontheffing in aanmerking te komen (zoals het verleasen van de eigen fosfaatrechten, het niet voldoen aan de norm van grondgebondenheid et cetera.)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen (boetes) kunnen hiervoor worden opgelegd en wat is hiervoor de instantie?
Antwoord: Voor ondernemers die gedurende de periode dat de ontheffing geldt, op enig moment niet voldoen aan de voorwaarden, geldt dat de ontheffing (gedeeltelijk) wordt ingetrokken. Voor het niet voldoen aan de voorwaarden van de fosfaatbank als zodanig is dat een voldoende effectieve reactie en is geen eigenstandig boetesysteem aan de orde. Daarbij moet ook worden bedacht dat de gehele of gedeeltelijke intrekking van de ontheffing kan betekenen dat de betrokken veehouder zijn productierechten overschrijdt, hetgeen uiteraard wel kan worden gesanctioneerd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Vraag 1) De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de ontwerpregeling tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet in verband met vaststelling nadere regels voor de fosfaatbank. Hierover hebben deze leden nog vragen. De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel melkveebedrijven een positieve productieruimte hebben zoals bedoeld in artikel 111d. Kunnen al deze bedrijven een aanvraag doen en aanspraak maken op een ontheffing uit de fosfaatbank? Moeten al deze bedrijven bij elke jaarlijkse nieuwe openstelling van de fosfaatbank opnieuw gecontroleerd worden of zij voldoen aan deze voorwaarde?
Antwoord: Op basis van een ruwe inschatting is de verwachting dat in 2018 circa 12.000 bedrijven een positieve productieruimte hebben zoals bedoeld in artikel 111d. Deze bedrijven zouden in theorie een aanvraag kunnen doen voor een ontheffing in het kader van de fosfaatbank. Voor de controle of een bedrijf voldoet aan de voorwaarden bij toekenning van de ontheffingen verwijs ik naar het antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de VVD-fractie. Alleen de bedrijven die beschikken over een ontheffing in het kader van de fosfaatbank worden jaarlijks gecontroleerd op het voldoen aan de voorwaarden voor deze regeling. Dit zijn dus niet alle bedrijven die een aanvraag hebben gedaan, maar alleen de bedrijven die een ontheffing toegekend hebben gekregen.
Vraag 2) De leden van de CDA-fractie vragen wat er gebeurt met een ontheffing of welke mogelijkheden er zijn voor maatwerk bij bijzondere omstandigheden, zoals overlijden of langdurige ziekte, die vragen om een aanpassing van de bedrijfsstructuur, of bij faillissement. Hoe gaat de minister handelen als gedurende de vijf ontheffingsjaren de omvang van de plaatsingsruimte wijzigt door eigen handelen van het bedrijf of door omstandigheden waar het bedrijf geen invloed op heeft? Hoe zal de minister met de mogelijke situatie omgaan waarin de plaatsingsruimte in een kalenderjaar op een bedrijf ruimschoots niet gebruikt wordt, of waarbij de plaatsingsruimte ruimschoots wordt overschreden? Wordt het gebruik van de plaatsingsruimte van bedrijven met een ontheffing gemonitord? Een melkveebedrijf dat fosfaatrechten krijgt toegewezen uit de fosfaatbank, mag geen rechten verkopen of verleasen. Hoe gaat de minister controleren of melkveebedrijven met een ontheffing geen fosfaatrechten verkopen of verleasen?
Antwoord: Voor de ontheffingen in het kader van de regeling fosfaatbank geldt in alle gevallen dat een bedrijf een positieve productieruimte moet houden, zoals bedoeld in artikel 111d. Daarnaast mogen er geen rechten worden overgedragen. Bedrijven die beschikken over ontheffingen in het kader van de fosfaatbank worden jaarlijks gecontroleerd op de positieve productieruimte. Overdracht van rechten wordt geregistreerd bij RVO.nl. Voor bedrijven die niet langer voldoen aan de voorwaarden van de fosfaatbank geldt dat de ontheffingen (deels) worden ingetrokken.
Vraag 3) De leden van de CDA-fractie maken zich zorgen over de administratieve lasten voor de overheid en voor bedrijven voor het uitvoeren, aanvragen en handhaven van de ontheffingen uit de fosfaatbank. Welke oplossingen zijn hiervoor? Daarnaast vragen deze leden wanneer de fosfaatbank haar functie verliest en op welke termijn de fosfaatbank afgebouwd kan worden.
Antwoord: Bij het opstellen van de regeling fosfaatbank is gepoogd de administratieve lasten voor bedrijven zo laag mogelijk te houden. Daarnaast is geprobeerd de regeling zo uitvoerbaar mogelijk te houden. Dit heeft meegewogen bij de keuze om loting toe te passen als de aanvragen de beschikbare ruimte overschrijden. Ik voorzie geen beëindiging dan wel afbouw van de fosfaatbank in de nabije toekomst. Met het stimuleren van grondgebondenheid en het ondersteunen van jonge boeren draagt de fosfaatbank bij aan de gewenste ontwikkelingen in de melkveehouderij. Bovendien is de fosfaatbank een belangrijk onderdeel in de Europese goedkeuringsbeschikking op het fosfaatrechtenstelsel.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vraag 1) De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende stukken en hebben daarover nog enkele vragen. Twee vragen hebben overlap met de vragen die deze leden hebben gesteld in het schriftelijk overleg over de Stand van zaken van het fosfaatrechtenstelsel, met als inbrengdatum 19 september 2018. Zij achten deze vragen echter ook relevant in het kader van de wijziging van de uitvoeringsregeling Meststoffenwet en stellen ze daarom ook in deze context. De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de definitie van een jonge landbouwer als bedrijfshoofd zoals beschreven in artikel 111c en artikel 111f van de ontwerpregeling tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet ten behoeve van de vaststelling van nadere regels voor de fosfaatbank. Ten aanzien van deze definitie zijn er bij deze leden nog zorgen over de formulering van deze definitie, gelet op het beoogde doel dat deze definitie sluitend is en intensieve melkveehouders niet in aanmerking komen voor een ontheffing. Kan de minister aangeven hoeveel procent van de melkveehouders in Nederland onder deze voorgestelde definitie vallen? Erkent de minister daarnaast dat de mogelijkheid bestaat dat intensieve melkveehouders misbruik kunnen maken van de regeling door middel van slimme bedrijfsmatige constructies, bijvoorbeeld doordat een (aan de definitie voldoende) jonge melkveehouder op papier bedrijfshoofd is, maar officieus en indirect in dienst staat van de intensieve melkveehouder? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de minister bereid acties te ondernemen om misbruik van deze regeling tegen te gaan? Is het mogelijk extra aandacht te geven aan bedrijven die ontheffing hebben gekregen, maar in de recente periode van vijf jaar daarvoor een verandering in hun bedrijfsstructuur hebben doorgevoerd die deze ontheffing mogelijk heeft gemaakt?
Antwoord: De definitie van jonge landbouwers is ontleend aan de definitie zoals deze ook in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) wordt gehanteerd. Bovendien is de definitie zodanig opgesteld dat misbruik zoveel mogelijk wordt tegengegaan. Het aantal ondernemers dat in Nederland voldoet aan de definitie van jonge landbouwers is bij mij niet in beeld, aangezien dit niet wordt geregistreerd. Op basis van de ervaringen met het GLB heb ik geen reden om op dit onderdeel misbruik te veronderstellen. In reactie op de zorg van de leden van de D66-fractie over de intensieve melkveehouderij, merk ik op dat alleen grondgebonden bedrijven in aanmerking kunnen komen voor ontheffingen uit de fosfaatbank.
Vraag 2) De leden van de D66-fractie constateren dat jonge landbouwers voorrang krijgen bij de uitgifte van ontheffingen van fosfaatrechten. Kan de minister toelichten in hoeverre de daarbij gehanteerde definitie van grondgebondenheid aansluit bij de definitie die de zuivelsector zelf hanteert? Is de minister bereid deze definities op elkaar af te stemmen?
Antwoord: In de ontwerpregeling fosfaatbank wordt voor het criterium van grondgebondenheid gekeken naar de productieruimte van het bedrijf, die is gedefinieerd als de fosfaatruimte van het bedrijf verminderd met het op het bedrijf rustende fosfaatrecht en met eerder verleende ontheffingen. Dit ligt in het verlengde van de systematiek die in de Meststoffenwet is opgenomen met betrekking tot de stelsels van verantwoorde en grondgebonden groei van de melkveehouderij. Ik acht het niet verstandig om in de regeling voor de fosfaatbank een andere invulling te geven aan het criterium van grondgebondenheid. Ik wil daarbij opmerken dat de sector verschillende definities hanteert voor grondgebondenheid in de melkveehouderij. Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd zal ik de komende periode benutten voor de verdere uitwerking van mijn visie op de landbouw en de herbezinning op het mestbeleid. De verschillende initiatieven en ideeën over het begrip grondgebondenheid zullen hierbij worden meegenomen (Kamerstukken 33037 nr. 250 en 34295 nr. 25).
Vraag 3) De leden van de D66-fractie nemen kennis van het feit dat de minister de mogelijkheden in beeld laat brengen om bedrijven te stimuleren om aantoonbaar efficiënter te werken dan de vastgelegde normen onder verwijzing naar de toekomstvisie over kringlooplandbouw. Deze leden steunen dit streven, maar wijzen er met klem op dat de Kringloopwijzer een instrument is dat lineaire efficiëntie verhoogt en niet gestoeld is op circulaire principes. Zo kan het onder omstandigheden gunstig uitwerken voor de fosfaatefficiëntie, volgens de Kringloopwijzer, indien maïs of soja worden aangevoerd terwijl dit vanuit kringloopefficiëntie juist niet als efficiënt kan worden bestempeld. Kan de minister een analyse delen met de leden van de D66-fractie over de wijze waarop de Kringloopwijzer strijdig is met de principes van kringlooplandbouw?
Antwoord: Voor kringlooplandbouw is een evenwichtig en verantwoord gebruik van meststoffen van belang. Ik wil binnen de context van het mestbeleid bedrijven stimuleren om zo goed mogelijk met hun grondstoffen om te gaan, op een zodanige manier dat dit betrouwbaar, uitvoerbaar en handhaafbaar is. Daarom laat ik in de mogelijkheden in beeld brengen om bedrijven te stimuleren om aantoonbaar efficiënter te werken dan de vastgestelde normen (forfaits). Ik kijk hierbij breder dan de ervaringen die zijn opgedaan bij de kringloopwijzer.
Vraag 4) In artikel 111h van de ontwerpregeling lezen de leden van de D66-fractie dat de minister afwijzend kan beslissen op een aanvraag voor ontheffing. Indien dit het geval is, is de melkveehouder genoodzaakt een bepaalde hoeveelheid van het melkvee weg te doen. RVO is de bevoegde instantie die controleert of dit gebeurt. Deze leden maken zich zorgen over de capaciteit van RVO om deze taak effectief en efficiënt te volbrengen. Deelt de minister deze zorgen? Zo ja, welke maatregelen treft zij of gaat zij treffen om deze controlerende functie te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Antwoord: De aanvraag voor een ontheffing wordt vanaf 2019 gedaan in de maand september voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de ontheffing ingaat. Dat betekent dat een afwijzing op een aanvraag niet automatisch impliceert dat vee moet worden afgestoten. Als het vee zich al op het bedrijf bevindt, beschikt de ondernemer in het jaar van aanvraag over fosfaatrechten. Als het vee nog niet is aangeschaft, kan de ondernemer hier bij een afwijzing nog vanaf zien. De controle van het uitbreidingsverbod is in handen van de NVWA. Ik heb er vertrouwen in dat de NVWA deze taak kan uitvoeren. Ik zie daarom geen aanleiding om nu zaken te wijzigen.
Vraag 5) De leden lezen in artikel 111d van de ontwerpregeling dat een aanvraag wordt ingediend in de periode die door de minister wordt bekendgemaakt in de Staatscourant. In de toelichting van dit artikel lezen deze leden dat de openstellingsperiode een periode is die idealiter zo laat mogelijk in het jaar is, maar niet zodanig laat dat RVO niet meer voldoende tijd overhoudt voor het voorbereiden en het nemen van besluiten op de aanvragen voor het einde van het kalenderjaar. Zij constateren dat de aanvraagperiode zich niet op een vast moment in het jaar voordoet. Gelet op de meerwaarde van zekerheid in de bedrijfsvoering van de boeren, vragen de leden van de D66-fractie of de minister deze keuze kan toelichten.
Antwoord: Zoals ik in mijn brief van 14 september jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 309) heb vermeld, zal openstelling van de fosfaatbank vanaf 2019 steeds op 1 september plaatsvinden, zodat ondernemers voor de start van het nieuwe kalenderjaar zekerheid hebben over of zij over ontheffingen kunnen beschikken. Alleen in 2018 zal de openstelling later in het jaar plaatsvinden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
Vraag 1) De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben kennisgenomen van de ontwerpregeling tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet in verband met vaststelling van nadere regels voor de fosfaatbank en willen hier kort op reageren. Het stelt de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zeer teleur dat in de nu voorliggende nadere regels voor de fosfaatbank geen enkele relatie wordt gelegd met de milieuprestaties van de betreffende bedrijven. Deze leden willen graag van de minister weten waarom zij er niet voor heeft gekozen om de fosfaatrechten uit de fosfaatbank uitsluitend te verstrekken aan ondernemingen met verdergaande milieudoelstellingen, zoals biologische bedrijven. In de Meststoffenwet is dit immers als voorwaarde opgenomen. In hoeverre draagt de regeling zoals deze nu is vormgegeven bij aan de door de minister geschetste wens om te komen tot kringlooplandbouw?
Antwoord: In overleg met uw Kamer zijn de doelstellingen van de fosfaatbank opgesteld. Het betreft het bevorderen van grondgebondenheid en het stimuleren van jonge landbouwers. De grondgebondenheid is als eis in de desbetreffende regeling vastgelegd. Jonge landbouwers krijgen in het geval van loting een dubbele kans ten opzichte van andere aanvragers. Ondernemers die ontheffingen uit de fosfaatbank verkrijgen, moeten grondgebonden zijn (en blijven), ook als de ontheffingen worden verleend. Dit betekent dat zij zelf voldoende fosfaatproductieruimte moeten hebben om hun fosfaat uit dierlijke mest op hun eigen bedrijf aan te wenden. Hiermee helpt de regeling fosfaatbank deze melkveehouders om een volgende stap in de richting van kringlooplandbouw te zetten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
Vraag 1) De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de voorgestelde nadere invulling van de regels voor de fosfaatbank. De leden van de SGP-fractie horen graag wat er gebeurt als een melkveehouder de hoeveelheid fosfaat waarvoor hij of zij een ontheffing heeft gekregen niet benut. In hoeverre kan na herhaaldelijke onderbenutting de ontheffing geheel of gedeeltelijk ingetrokken worden?
Antwoord: De ontheffing wordt in principe afgegeven voor een periode van 5 jaar. Een melkveehouder is niet verplicht de ontheffing volledig te benutten. Ondernemers die dit willen, kunnen een aanvraag indienen om de ontheffing te laten intrekken.
Vraag 2) Er zijn verschillende melkveebedrijven die niet in aanmerking komen voor de knelgevallenregeling, maar die wel te maken hebben met een groot gat tussen de verkregen fosfaatrechten op basis van de peildatum 2 juli 2015 en de vergunde, nieuwgebouwde stalruimte. De leden van de SGP-fractie horen graag of de minister bereid is deze ondernemers, zeker indien het jonge en/of grondgebonden bedrijven betreft, voorrang te geven.
Antwoord: Zoals herhaaldelijk aangeven, onder meer in het Algemeen Overleg gehouden op 27 juni 2018, biedt de fosfaatbank geen mogelijkheid om ondernemers die in de problemen zijn geraakt door het fosfaatrechtenstelsel tegemoet te komen. Ook het bieden van een voorrangspositie aan deze ondernemers is niet mogelijk.
Vraag 3) Wat is voor de komende jaren de verwachte ontwikkeling van de hoeveelheid fosfaat in de fosfaatbank, zo vragen de leden van de SGP-fractie.
Antwoord: De omvang van de productieruimte in de fosfaatbank is afhankelijk van de marktontwikkeling. De afgelopen periode hebben we kunnen constateren hoe onvoorspelbaar de markt is. Uitspraken over de ruimte die in de fosfaatbank terecht komt, komen daarmee te zeer neer op gissen.
Vraag 4) Tot slot vragen de leden van de SGP-fractie waarom de minister niet heeft gekozen voor een maximering van de per bedrijf uit te geven fosfaatruimte ten behoeve van een eerlijke verdeling.
Antwoord: Zoals aangeven in het antwoord op een soortgelijke vraag van de VVD-fractie, zijn ten aanzien van de wijze van toekennen van ontheffingen verschillende mogelijkheden overwogen. De verwachting is dat een grote groep grondgebonden melkveehouders een beroep zal doen op de mogelijkheid van een ontheffing via de fosfaatbank. De omvang van de toe te kennen ontheffingen zal hoe dan ook beperkt zijn. Een andere wijze van toedelen betekent dat er een grote kans is dat ondernemers een zodanig kleine ontheffing krijgen dat deze feitelijk onvoldoende bijdraagt aan de bedrijfsvoering. In dat geval zal alsnog moeten worden teruggegrepen op loting. In het licht van de huidige uitvoeringslast van het fosfaatrechtenstelsel heeft ook de uitvoerbaarheid van de regeling meegespeeld in de overwegingen.
Carola Schouten, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bron: RijksOverheid