De overheid wil excretienormen van onder andere rosékalveren verhogen. De sector vreest een onbalans tussen mest op papier en in de put. Freddy Keurhorst, adviseur rundvee bij DLV Advies, ziet dat de grootste pijn bij de rosébedrijven zit die nu al mest moeten afvoeren.
Het ministerie van LNV maakte deze zomer wijzigingen van de excretienormen voor de veehouderij bekend. Dat gaf een golf van kritiek vanuit de diverse veehouderijsectoren, waaronder uit de vleeskalverhouderij. Voor de meeste diercategorieën gaat de excretie van stikstof en fosfaat omhoog. Dat raakt vooral de rosékalveren, terwijl blankvleeskalveren onder hokdieren vallen waarbij met een stalbalans wordt gewerkt. Daardoor ligt de werkelijke excretie dichterbij de werkelijkheid dan bij rosékalveren, waar ieder bedrijf met dezelfde normen (forfaíts) werkt.
Stikstof en fosfaat bij excretie en afvoer
De nieuwe methode is mede gebaseerd bij excretie en bij afvoer van de mest. Hierbij is onder andere gekeken naar de verhouding tussen stikstof en fosfaat in de mest bij excretie en bij afvoer van de mest. De Commissie voor Deskundigen Meststoffen (CDM) heeft de rekenmethode beoordeeld en wetenschappelijk juist bevonden. Het ministerie zet er daarom op in om de nieuwe normen per 1 januari komend jaar in werking laten treden.
Andere categorieën vleesvee
ln het voorstel van het ministerie van LNV worden niet alleen de excretienormen aangepast, maar zijn er ook wijzigingen in de diercategorieën die de vleesveehouderij raken. Volgens het ministerie zijn diercategorieën 'verduidelijkt' als gevolg van de invoering van het fosfaatrechtenstelsel. Diercategorie 103 (vrouwelijk jongvee van twee jaar en ouder) valt net als 101 en 102 uiteen in jongvee voor de melkveehouderij en jongvee voor de vleesveehouderij. Jongvee voor de vleesveehouderij valt in 103 als het jongvee ouder is dan twee jaar en een kalf krijgt dat bestemd is voor de vleesveehouderij. Categorie 121 betreft voortaan 'overige vleeskalveren tot één jaar'. Het is jongvee voor de vleesveehouderij dat niet onder de speci?eke omschrijving van blank- of rosékalveren valt en niet bestemd is om een kalf te krijgen. Voormalige melkkoeien om af te mesten gaan pas van categorie 100 (melk- en kalfskoeien) naar categorie 120 (weide en zoogkoeien) veehouderij vanaf twaalf maanden na de geboorte van het laatste kalf. Dat kan grote invloed hebben op het afmesten van melkkoeien.
Grote verschillen uitstoot bedrijven
Dat de voorgestelde aanpassing van de normen reuring geeft in de kalverhouderij en andere veehouderijsectoren is wel zeker. Volgens sommigen in de sector gaat het in de basis al fout, doordat er voor sommige kalveren met één forfait wordt gewerkt. Terwijl bekend is dat er grote verschillen zijn in uitstoot tussen bedrijven. Op een deel van de bedrijven is de werkelijke uitstoot lager, maar op een deel ook hoger dan de normen van het ministerie. Het gemiddelde klopt misschien wel, maar daar heeft een individueel kalverbedrijf niets aan.
Een deel van de rosébedrijven, maar ook bedrijven met geiten of vleesvee, wordt geconfronteerd met een stikstof- en mestproductie die ze niet met de werkelijke productie kan afvoeren. Simpelweg omdat die mest er gewoon niet is. Het 'stikstof-' of `mestgat' zal op die bedrijven alleen maar toenemen. Op andere bedrijven zal het beter kloppen.
Extra kosten mestafzet
In alle gevallen gaan kalveren niet meer mest produceren, maar bij werkelijke mestafzet kunnen de hogere normen wel voor duizenden euro's extra mestkosten zorgen (zie kader). Freddy Keurhorst, adviseur rundvee bij DLV Advies, ziet dat de grootste pijn bij de rosébedrijven zit die nu al mest moeten afvoeren. “Maar ook gemengde bedrijven kunnen door de hogere norm minder mest aanvoeren omdat voor de kalvermest meer grond nodig is." Volgens Keurhorst hebben veel bedrijven met blankvleeskalveren dankzij de stalbalans en ef?ciënte rantsoenen nog wat ruimte in de mineralenbalans. Een stijging van de normen heeft gevolgen, maar blijft voor het gemiddelde blankvleeskalverbedrijf beperkt. Het werken met forfaits zal volgens Keurhorst altijd een onnauwkeurigheid met zich meebrengen. “Het is eigenlijk niet te verkopen dat rosékalveren als graasdieren worden aangemerkt. Als ze net als blank- vleeskalveren hokdieren waren, zou het probleem al veel minder groot zijn.”
Duizenden euro's extra mestafzet
De impact van de nieuwe excretienormen wordt vooral bij bedrijven met oudere rosékalveren gevoeld. Een eenvoudig voorbeeld: Een rosékalverbedrijf (3 tot 12 maanden) met 300 kalveren heeft nu een stikstofproductie van 300x 26,3 kilo = 7.890 kilo per jaar. Het bedrijf produceert 300 x 9,4 kilo = 2.820 kilo fosfaat per jaar. Volgens de nieuwe normen stijgt de productie naar respectievelijk 8.250 kilo stikstof en 3.720 kilo fosfaat. Het verschil op jaarbasis is dus 360 kilo stikstof en 900 kilo fosfaat. Bij een norm van 5,5 kilo stikstof en 2,2 kilo fosfaat per ton mest, moet het bedrijf op papier op basis van stikstof 65 ton en op basis van fosfaat 410 ton mest extra afvoeren. Uitgaande van de hoogste norm is dat bij een mestprijs van € 10 per ton algauw € 24.000 per jaar. De werkelijke mestproductie is echter niet hoger zodat veel bedrijven naar verwachting deze mest (en mineralen) niet hebben en dus ook niet kunnen afvoeren. De sector hoopt dat de overheid dit probleem met de berekende productie nog oplost.
Bron: DLV Advies