Koeien & Kansen-ondernemer Peter Oosterhof heeft ook dit jaar weer alle drijfmest bovengronds aangewend. Om de effectiviteit hiervan te verantwoorden, laat hij elk voorjaar een mestmonster analyseren. Deze analyse richt zich niet alleen op de gebruikelijke mineralen, maar ook op de stikstofvormen, waaronder N-organisch en N-ammoniakaal. Dit jaar is het monster bovendien beoordeeld op rijping of rotting, als onderdeel van het TOPmest-project van Peter Vanhoof.
Drijfmest op waarde zetten
De waarde van drijfmest is in dit project beoordeeld aan de hand van de handelswaarde van nutriënten, gebaseerd op kunstmestprijzen. Daarnaast is de biologische waarde van mest, zoals de C/N-verhouding, pH, zoutwerking en het emissiepotentieel, meegewogen. De pH van de mest blijkt een belangrijke indicator voor de mestkwaliteit. Mest met een pH hoger dan 7,2 bevat meer pathogenen en kan sneller giftige gassen produceren, zoals waterstofsulfide, blauwzuurgas, koolstofmonoxide en methaan.
Drijfmest van het bedrijf Oosterhof
De mest op het bedrijf van Peter Oosterhof toonde gemiddeld een laag N-totaal van 2,4 kg N/ton. Dit is te verklaren door het structuurrijk en eiwitarme rantsoen dat hij tijdens de korte stalperiode voert aan zijn de oudmelkte en droge koeien. Dit rantsoen zorgt voor veel organische stof, waarvan circa 50 procent bestaat uit koolstof) en een laag N-gehalte in de mest.
De C/N verhouding is voor een optimale bacteriewerking nog iets aan de lage kant. Dit leidt tot mest met een lager ammoniakaal stikstofgehalte (1,2 kg/ton), wat betekent dat er minder kans is op stikstofvervluchtiging. De pH van 7.18 zorgt verder voor een reductie van ammoniakemissies, hoewel de algemene emissiepotentie op dit bedrijf iets hogere uitviel, wat aangeeft dat de mest nog niet volledig gerijpt is.
Voeding bepaalt mestkwaliteit
De kwaliteit van drijfmest begint bij het rantsoen van de koe. De mest die tijdens de stalperiode werd geproduceerd, kwam van een rantsoen met circa 820 VEM per kg droge stof. Door deze relatief lage energiewaarde komt er veel onverteerde organische stof en daarmee koolstof in de mest. Voor een goede C/N-verhouding van mest wordt een maximum van 150 gram ruw eiwit per kVEM aanbevolen. Met een VEM van 820 en een ruw eiwitgehalte van circa 126 gram per kg droge stof, was dit rantsoen redelijk in balans voor een goede mestkwaliteit, maar het ruw eiwitgehalte zou daarvoor zelfs nog iets verder kunnen dalen. De oudmelkte veestapel vraagt echter zeker nog om dit RE-gehalte om de melkkoeien de laatste maanden van de lactatie niet te snel droog te zetten.
Hoe meer onverteerbare os er daarnaast in de ds zit hoe lager de energiedichtheid (VEM) in het rantsoen. Een negatieve energiebalans zal de productie sterk drukken. De uitdaging blijft om een balans te vinden tussen mestkwaliteit en de gezondheid en melkproductie van de koeien, zowel in de stal als tijdens het weiden.
Resultaten mestanalyse
De drijfmest die geanalyseerd werd, is hoofdzakelijk geproduceerd door 110 melkkoeien en 50 stuks jongvee van Oosterhof tussen november 2023 en maart 2024. In deze periode werd hoofdzakelijk eiwitarm en structuurrijk kuilgras gevoerd. Het grootste deel van de drijfmest is dan ook afkomstig van oudmelkte koeien en jongvee, en in de maanden januari en februari voornamelijk van droogstaande koeien. Tot november en na januari is er nog er nog iets ‘weidegras-mest’ in de kelder gekomen in de 95 dagen dat er beperkt werd geweid.
KringloopWijzer en N-efficiëntie
Peter Oosterhof scoort een lage NH3/GVE in de KringloopWijzer en een lage emissie uit het mestmonster. Opvallend is echter dat uit de 172 mestanalyse van Peter Vanhoof er geen direct verband lijkt te zijn tussen de in de diverse KringloopWijzers bepaalde NH3/GVE en de daarbij gemeten NH-3 waarden uit de mestanalyses.
In de praktijk wijkt dit af van de theorie. Wat wel duidelijk wordt, is dat de stikstofefficiëntie (N-efficiëntie) van het voer samenhangt met het NH4-gehalte in de mest. Hoe hoger de N-efficiëntie van het voer, hoe hoger het NH4-gehalte in de mest, wat leidt tot een hogere potentiële emissie en een lagere mestwaarde. De N-efficiëntie van het voer is in Peters KringloopWijzer met 21 procent aan de lage kant. Daarentegen is de N-efficiëntie van de bodem met 104 procent zeer hoog. Dit toont aan dat een lagere N-efficiëntie in het voer op andere plekken in de kringloop juist tot een lager N-verlies kan leiden.
Het belang van drijfmestanalyse
De meeste melkveebedrijven laten alleen een mestmonster nemen bij afvoer van mest. Hierbij geldt: hoe hoger de mineralengehaltes, hoe minder mest er afgevoerd hoeft te worden, wat kosten bespaart. Peter Oosterhof hoeft echter geen mest af te voeren en heeft relatief weinig drijfmest (volgens de KringloopWijzer 2023 slechts 17 ton per hectare) voor zijn bemesting. Daarom is het essentieel dat deze mest zo optimaal mogelijk wordt benut.
De mestanalyse geeft Peter inzicht in hoe hij de kwaliteit van zijn mest kan verbeteren en wanneer en met welke hoeveelheden hij het beste kan bemesten. De NH3-emissies van 172 drijfmestmonsters, gemeten door Vanhoof voor TOPMEST2024, tonen aan dat er grote verschillen zijn tussen bedrijven Deze monsters zijn geanalyseerd op pH, zuurstofdruk en ammoniakemissies. Peter scoort 36 procent minder ammoniakemissie dan het gemiddelde, wat, volgens adviseur Peter Takens, pleit voor het verwerken van mestanalyses in de modellen van de KringloopWijzer voor betere en betrouwbaardere KPI’s.
Bron: Verantwoorde Veehouderij