Veel veehouders overwegen momenteel om dierlijke mest aan te voeren. Als u mest aanvoert, is er een kans dat u daarmee ook ziekteverwekkers aanvoert. In de mest kunnen bijvoorbeeld salmonella, paratuberculosebacteriën en de varkensspoelworm Ascaris suum voorkomen.
Het was al bekend dat de aanvoer van varkensmest samengaat met een hogere kans op uitbraken door Salmonella Typhimurium. Onderzoek laat ook zien dat Nederlandse melkveebedrijven die herkauwermest aanvoeren vaker een ongunstige paratuberculosestatus hebben dan bedrijven die geen mest aanvoeren. Ook is er een trend dat aanvoer van herkauwersmest op bedrijven met een gunstige paratuberculosestatus vaker tot verlies van die status leidt.
Advies
GD adviseert u om géén dierlijke mest aan te voeren vanwege de risico’s voor de diergezondheid. Als het ondanks het risico op ziekteverwekkers toch nodig is om mest aan te voeren; voer dan alleen mest aan van bedrijven met een gunstige status voor paratuberculose en salmonellose. Bovendien kunt u vóór aanvoer mestputmonsters van het herkomstbedrijf laten onderzoeken op salmonellabacteriën (varkens- en rundermest) en paratuberculosebacteriën (rundermest). Sla aangevoerde mest nooit op in de mestput onder de stal. Vermijd mesttransport over uw erf.
Salmonella
Gebruik de aangevoerde mest alleen op bouwland om het risico op verspreiding van ziektekiemen uit de mest te verkleinen. Als u toch grasland bemest met aangevoerde mest; dan kunt u het risico op besmetting met salmonella verminderen door na het uitrijden minimaal zes weken te wachten met het beweiden van runderen op dat perceel. Én tussen het uitrijden en beweiden ten minste één kuil- of hooisnede te plannen. Voer in deze periode ook geen vers gras afkomstig van dit land. Als u de mogelijkheid heeft; dan kunt u het risico nog verder verminderen door de mest voor uitrijden ten minste vier maanden apart op te (laten) slaan.
Paratuberculose
Paratuberculosebacteriën blijven op grasland langer dan twaalf maanden besmettelijk en overleven het inkuilen. Aangevoerde runder- of geitenmest van een bedrijf met een paratuberculose-besmetting is daarom niet veilig te gebruiken op grasland dat bestemd is voor ruwvoerwinning of beweiding. Als u dergelijke mest op grasland heeft gebracht, verstrek dan géén ruwvoer van dit grasland aan uw jongvee. Jongvee is gevoeliger voor de infectie dan volwassen runderen.
Bron: GDdiergezondheid