Het aantal weidevogels staat in Nederland zwaar onder druk. Vooral kuikens overleven moeilijk. Door slootranden later te maaien ontstaat er echter een prima habitat, wat de weidevogelstand bevordert. Een dergelijke maatregel kan een effectieve aanvulling zijn op het huidige weidevogelbeheer, zoals kruidenrijk grasland. Dit blijkt uit een inventarisatie van diverse graslanden in Midden-Delfland door het Louis Bolk Instituut.
Kruidenrijk grasland: niet per definitie meer insecten
Er blijkt nauwelijks een relatie te bestaan tussen kruidenrijkdom van het weiland en voedselbeschikbaarheid: de onderzoekers constateerden namelijk geen duidelijk verschil in aantallen insecten tussen kruidenrijke percelen met een open structuur en meer intensief gebruikte percelen met een gesloten structuur. Alleen spinnen kwamen in hogere aantallen in “open” grasland voor. Het belangrijkste aspect van kruidenrijk grasland lijkt daarom de toegankelijkheid voor weidevogelkuikens te zijn. Weidevogelkuikens kunnen zich eenvoudiger voortbewegen en makkelijker foerageren in grasland met een open vegetatiestructuur.
Open landschapsstructuur cruciaal voor grutto en tureluur
Slootranden hadden over het algemeen een open structuur, en zijn daardoor goed toegankelijk voor weidevogelkuikens. Daarnaast kwamen er meer grotere vliegende insecten en snuitkevers (belangrijk voedsel voor de kuikens van grutto en tureluur) voor in de slootrand dan in het midden van een perceel. Loop- en korstschildkevers, belangrijk voedsel voor kievit-kuikens, kwamen echter meer voor in het midden van percelen.
Aangepast beheer van slootranden belangrijk
Veel veehouders houden al rekening met weidevogels, maar zien op tegen de verplichtingen die bij zware beheerpakketten horen. Slootranden laat maaien is echter relatief gemakkelijk in te passen in een doorsnee melkveebedrijf, en biedt duidelijk voordelen voor weidevogels. Om een kwalitatief goede foerageer-omgeving voor weidevogelkuikens te creëren is het advies om slootranden onbemest te laten en moeten hekkelzoden direct worden afgevoerd . Anders is de kans op een te dichte graszode en/of verruiging groot.
Bron: Louis Bolk Instituut