In Salland experimenteren 22 boeren met veldmaatregelen in de GLB-pilot ‘Motiverend belonen in Salland’. Daarvoor krijgen ze geld van de Europese Unie en het ministerie van LNV. De maatregelen moeten bijdragen aan verbetering van klimaat, biodiversiteit en milieu. Hoewel de diversiteit aan veldmaatregelen groot is, kunnen ze teruggebracht worden tot drie hoofdthema’s: het ‘managen’ van kruidenrijk grasland, het verlagen van het ruwe eiwitgehalte in het voer en mestbehandeling.
Veldexperimenten in GLB-pilot
Willem Rienks is de projectleider van de GLB-pilot ‘Motiverend belonen in Salland’ en nauw betrokken bij de boeren en hun experimenten: “Vorig jaar zijn de boeren gestart met veldmaatregelen en hoewel we nu nog volop in het seizoen zitten, kunnen in dit tweede en laatste experimenteerjaar al voorzichtig ervaringen gedeeld worden. In het eerste jaar zijn we met elkaar om tafel gegaan om uit te zoeken hoe de agrariërs denken met aanpassingen in hun bedrijfsvoering en -management bij te dragen aan zowel de opgaven in het gebied alsook aan hun bedrijfsresultaten. Dit is opgeschreven in een bedrijfsontwikkelplan dat onderdeel is van het grotere gebiedsontwikkelplan.”
“De veldexperimenten vormen een belangrijke basis om daadwerkelijk stappen te zetten. We stellen de agrariër eigenlijk in de gelegenheid om maatregelen waarvan ze zelf denken dat ze positief bijdragen aan zowel de GLB-doelen als aan hun eigen bedrijf uit te proberen en te kijken of ze ook daadwerkelijk hout snijden.”
Testen in de praktijk op kruidenrijk grasland, RE-verlaging en mestmaatregelen
In dit tweede seizoen wordt er volop getest dus in de praktijk. Dat gebeurt onder drie hoofdthema’s. De praktijkmaatregelen met kruidenrijk grasland dragen bij aan de biodiversiteitsdoelen en stikstofbinding in het gebied. Het verlagen van ruw eiwit (RE) in het voer heeft een directe relatie met het percentage eiwit van eigen land: hoe lager het RE-gehalte hoe meer eiwit van eigen land en des te minder aankoop van eiwitten elders. Mestmaatregelen hebben een positief effect op zowel de uitstoot van emissies (ammoniak) als het fosfaatbodemoverschot. Daarmee hebben deze praktijkmaatregelen ook een directe link met de Kritische Prestatie Indicatoren (KPI’s) Kringlooplandbouw en ervaren de deelnemers hoe hier op bedrijfsniveau op gestuurd kan worden.
Ervaringen met kruidenrijk grasland van Willem Rienks
“De ervaringen met kruidenrijk grasland laten vooral zien dat er nogal een uitdaging ligt in de opvolgende jaren na de eerste inzaai: het zogenaamde ‘doorzaaimanagement’. Als je te laat zaait komen de kruiden niet in ontwikkeling voor het winterseizoen. Mocht je door willen zaaien, dan ligt er een optimum tussen half augustus en half september, vlak voordat er regen voorspeld is in een goed kort afgemaaide zode. Het is belangrijk dat er voldoende licht is voor het jonge gras en kruiden. Twee weken na het doorzaaien kan het perceel nogmaals gemaaid of begraasd worden. Daarbij geven de diepwortelende kruiden het eerste jaar minder opbrengst, maar het tweede jaar beduidend een hogere opbrengst in – vooral – een droog jaar.”
“Een ander voordeel van kruidenrijk grasland met veel klaver is de besparing op kunstmest. Een kunstmestgift bij de start is vaak al voldoende en het minder aanwenden van kunstmest heeft bij de deelnemers geen zichtbaar negatief effect op de opbrengst van het gewas. Over het gehele bedrijf heeft dit bij een aantal tot 10 procent minder kunstmest geleid zonder nadelige gevolgen voor de opbrengst van gewas.”
Ervaringen met ruw eiwit
“We hebben met de deelnemers van de pilot gekeken of we kunnen sturen op het verlagen van het REgehalte naar 150 RE per KVM. Dat is een norm die ook in de KPI-set wordt gehanteerd. Diverse boeren hebben dit geprobeerd en bij meerdere is het gelukt zonder dat de opbrengst van de melk daalde. Het is dus mogelijk om met een lagere voederwaarde dezelfde opbrengst te halen. Maar meer en preciezere cijfers en kennis van de rantsoensamenstelling zijn nodig wil je verdere stappen maken op het bedrijf. Een van de boeren gaf aan dat bijvoorbeeld het eiwitgehalte in de melk een fractie gedaald is. Of dit een relatie met elkaar heeft, kunnen we niet uit deze pilot halen. Wel dat het dus te doen is om op 150 gram RE in het rantsoen te sturen.”
Ervaringen met mest in de GLB-pilot
“Voor wat betreft de mest zijn er op verschillende manieren geëxperimenteerd, met zowel bacteriën als water bij de mest maar ook door het toedienen van compost. We zien dat het toevoegen van bacteriën bij de mest een positief effect heeft op de schuimvorming van de mest in de put. De scherpe lucht is er af en het lijkt ook goed voor het bodemleven. Al kun je dat op deze korte termijn moeilijk aantonen. Water bij de mest levert positieve ervaringen op bij droge percelen, al ben je wel ‘twee keer zoveel tijd kwijt’ met uitrijden.”
“Of het effect bij een natter jaar ook zo groot is, wordt aan getwijfeld. Ook wil je dan niet te vaak met zware machines over het land rijden in verband met de draagkracht van de bodem. Compost bij de mest laat een duidelijk zichtbaar effect zien als een deel van perceel wel en niet is toegediend met ‘compostmest’. Het waterhoudend vermogen neemt duidelijk toe met compost, wat ook effect heeft op de groei van het gewas. Ook hier weer op met name de droge percelen in droge jaren.”