Vooral door te sturen op het ruw eiwitgehalte (RE) in de graskuil, is het Koe en Eiwit-deelnemers gelukt om het gemiddelde RE-gehalte te verlagen van 162 in 2021 (het jaar voordat de pilot startte), naar 158 in 2023. De melkproductie per koe is gemiddeld gestegen. De variatie in ruw eiwit en melkproductie is echter erg groot. In dit artikel een beknopte samenvatting van de trend van 2020 tot en met 2023, uit de tussenrapportage voor LNV.
RE-verlaging sinds de start van Koe en Eiwit
In de jaren 2020 en 2021 (vóór de start van Koe en Eiwit) was het RE-gehalte in het rantsoen van de pilot-groep ongeveer gelijk aan het landelijk gemiddelde. Vanaf de begeleiding in 2022, is het RE-gehalte bij de deelnemers gedaald naar 158 gram RE/kg drogestof (ds) in 2023, terwijl het landelijk gemiddelde volgens de prognose, steeg naar 165 gram RE/kg ds (zie tabel 1).
In 2021 zette de overheid in op een stapsgewijze verlaging van het RE-gehalte, om uiteindelijk in 2025 op sectorniveau niet boven de 160 ruw eiwit per kilogram drogestof uit te komen. Dit sectordoel wordt nu al door de Koe en eiwit deelnemers gehaald! De projectdoelstelling van gemiddeld 155 ruw eiwit is nog niet door de hele groep gerealiseerd. In 2023 heeft 32 procent van de deelnemers het projectdoel van 155 RE gehaald en 29 procent bijna, namelijk tussen 156 en 160 RE. De variatie tussen de bedrijven is erg groot.
Vakmanschap en beïnvloedende factoren
Sturen op minder RE in het totale rantsoen van melkvee, jongvee en droge koeien, vergt vakmanschap in de hele keten van voeding-melk-mest-bodem-gewas. De keuzes die de deelnemers maken, verschillen per grondsoort en intensiteit (melkproductie per hectare). Bovendien worden keuzes beïnvloed door beleid, zoals afbouw van derogatie en extensiveringsstimulans (zie figuur 1).
Tijdens 5 individuele bezoeken per jaar bespreekt de melkveehouder met zijn begeleider uit het project en de eigen voeradviseur, een plan voor zijn bedrijf. Vaak blijkt dat ook een plan B nodig is, vooral dit voorjaar waarin bemesting, beweiding en maaimoment niet altijd volgens plan A verlopen. Tijdens deze gesprekken wordt ook het rantsoen van elke diercategorie in de rekentool ‘Eiwitmonitor’ ingevuld. Deze cijfers worden onder andere tijdens groepsbijeenkomsten vergeleken met cijfers uit de Kringloopwijzer (KLW), om van te leren en over te discussiëren.
Het belangrijkste, qua management/vakmanschap, is dat bedrijven:
- sturen op gewenst RE in de graskuil door gericht bemesten
- het juiste maaimoment kiezen, voor zover weersomstandigheden dat toelaten.
Gevolgen van de afbouw van derogatie
Door afbouw van de derogatie kijken deelnemers kritischer naar de mate van beweiden: ondanks meer mestafzet, moet er genoeg mest overblijven voor voorjaarsbemesting. Ook kijken ze kritischer naar de verhouding gras en mais in het rantsoen en in het bouwplan.
Met mais is bijvoorbeeld het RE-doel makkelijker te halen. Bovendien geeft de teelt van mais een hogere ds-opbrengst (vooral energieopbrengst) per ha dan gras. Echter met gras kan op aankoop van RE-rijke krachtvoeders weer bespaard worden.
RE-gehalte in rantsoen lager op maisbedrijven
Uit de analyse van KLW-data blijkt dat de maisbedrijven (meer dan 25 procent mais in het totale rantsoen) gemiddeld lager zitten dan het doel van 155 RE, namelijk 152 RE. Daarnaast is het RE van de grasbedrijven (minder dan 5 procent mais in het rantsoen) in 2023 hoger dan het projectdoel, namelijk 162 RE. Ook is de melkproductie per koe op maisbedrijven 1000 tot 1500 kg per koe hoger dan op de grasbedrijven. Er is een grote variatie tussen bedrijven qua resultaten door bedrijfsomstandigheden en door persoonlijke doelen in de hele cyclus van koe tot en met gewas.
Door met het voerspoor
De deelnemers zien en ervaren dat het voerspoor kansen biedt om de ammoniakemissie te verminderen en blijven daar dan ook op inzetten. Bovendien zorgt minder eiwit in het voer voor minder stikstof in de mest, en daarmee voor minder mestafzet. Voor melkveehouders een belangrijke economische drijfveer.
Bron: Koe & Eiwit