Bonen, erwten en andere peulvruchten zijn gezond en duurzaam. Waarom eten we er in Nederland dan niet meer van? Veel inspanningen richten zich op het verleiden van de consument. Maar dat schiet nog niet op, ziet Stacy Pyett, programmamanager Proteins for Life bij Wageningen University & Research. ‘De teelt van peulvruchten kan veel aantrekkelijker voor boeren.’
Wie op een willekeurige hectare landbouwgrond neerstrijkt, heeft weinig kans om tussen de bonenplanten terecht te komen. Minder dan één procent van het landbouwoppervlak in Nederland is in gebruik voor de teelt van peulvruchten, die vol met plantaardige eiwitten zitten. Dat komt neer op 25.000 hectare.
Eiwittransitie op gang brengen
Waarom komt de eiwittransitie zo traag op gang? Het antwoord is volgens Pyett duidelijk: de keten van boer via de industrie naar de consument komt amper in beweging. De consument is niet happig genoeg op het eten van bonen. De industrie wil aan allerlei verschillende behoeften van de consument voldoen, maar krijgt dat niet goed genoeg voor elkaar met het bestaande aanbod aan peulvruchten. En de boer wacht op peulvruchten met een hogere opbrengst op de Nederlandse akker. ‘Iedereen wacht op elkaar en daardoor komt de eiwittransitie niet op gang.’
Opbrengst verhogen
‘Nu verbouwen we in Nederland vooral bruine bonen, maar we zouden ook veel meer tuinbonen, gele erwten, soja en lupine kunnen telen’, zegt Pyett. En dat gebeurt nog maar weinig. De opbrengst van deze gewassen blijft achter, waardoor boeren niet genoeg verdienen. Voor tuinbonen bijvoorbeeld hebben zij een opbrengst van zeven tot acht ton bonen per hectare nodig om rond te komen. Dat haalt maar een klein deel van de boeren die al begonnen is met tuinbonen. De rest haalt gemiddeld vijf ton per hectare en maakt verlies. ‘Dat werkt ontmoedigend voor hen en voor andere boeren die willen overstappen.’
De tuinbonen die nu op Nederlandse akkers staan, zijn niet volledig aangepast aan het klimaat en de bodem in Nederland. ‘De opbrengst kan dus omhoog en daar is veredeling voor nodig. Vreemd genoeg staat de veredeling van peulvruchten al jaren vrijwel stil, soms wel dertig jaar’, verzucht Pyett. Ook bij sojabonen is dit een belemmering. ‘Er zijn al sojabonen uit Oost-Europa in Nederland geïntroduceerd, maar ook dat was niet rendabel. Zonde, want mensen denken nu dat het niet mogelijk is, terwijl sojabonen best veredeld kunnen worden voor een hogere opbrengst in Nederland.’
Geen belemmering
Dat het mét veredeling ook anders kan, blijkt uit de verspreiding van een heel ander gewas: quinoa. Oorspronkelijk werd quinoa vooral in Peru en omringende landen geteeld. Maar inmiddels is het gewas aangepast aan een meer gematigd klimaat. WUR heeft een belangrijke rol gespeeld in de veredeling. ‘Tientallen, of misschien wel honderd landen verbouwen nu quinoa. Ook Nederland’, vertelt Pyett.
Ze ziet daarom geen enkele belemmering om de teelt van peulvruchten rendabel te maken voor Nederlandse boeren. Een geschikte kandidaat is volgens haar de gele erwt die op grote schaal in Frankrijk en Duitsland wordt geteeld. ‘Dat is de meest gebruikte peulvrucht in de voedselproductie. Die kun je veredelen voor een betere opbrengst in de Nederlandse grond.’
Ook voor soja, lupine en dus tuinbonen ziet ze kansen voor grootschalige teelt in Nederland. ‘Het kost alleen tijd en geld. Een veredelingsprogramma van begin tot eind duurt al gauw acht tot twaalf jaar. Lupine zit bijvoorbeeld nog in de startfase, dus die tijd hebben we wel nodig. Bij tuinbonen zijn we al op de helft, dus dat kan sneller klaar zijn.’
Wensen samenbrengen
Peulvruchten zijn dus in principe te plooien naar de wensen van de boer. Toch is dat nog maar het halve verhaal. Ook de voedingsindustrie wil een perfecte tuinboon of gele erwt. ‘Veredelaars zouden meteen de wensen van de voedingsindustrie mee moeten nemen. De industrie heeft namelijk grote behoefte aan ingrediënten die de verwerking voor een specifiek product makkelijker maken.’ Terugredeneren dus, van de consument, via de industrie naar de veredelaar. Denken vanuit de hele voedselketen vereist samenwerking tussen voedingswetenschappers en veredelaars.
Aantrekkelijk voor boeren
Neemt de vraag naar peulvruchten bij de consument toe, dan zal ook de afzetmarkt voor de Nederlandse boer meegroeien, verwacht Pyett. Als zij dan goed aangepaste gewassen hebben om aan de vraag te voldoen, wordt het voor hen interessant om over te stappen. Zeker als zij niet alleen méér bonen uit de plant halen, maar ook de rest van de plant kunnen verkopen. Door samen te werken met bedrijven en boerenorganisaties weet ze dat de interesse er is.
Bron: WUR