Een agrarische onderneming runnen nabij een Natura 2000-gebied is niet makkelijk. Boeren staan onder druk en veel van hen hebben behoefte aan duidelijkheid over het toekomstperspectief. Het Agrarisch Natuurcollectief Midden Overijssel (CMO) onderzoekt in de GLB- pilot Boeren Binnen en Nabij N2000 in Overijssel wat de kansen en mogelijkheden zijn om te boeren met landschapswaarden en gebiedsdoelen. Deze pilot voert het CMO uit bij het Natura 2000-gebied de Borkeld in Markelo.
Samen met 6 agrariërs die ook betrokken zijn bij Duurzaam initiatief Markelo Noord (DiMN) wordt er gezocht naar kansen voor een toekomstbestendige(re) bedrijfsvoering, waarbij de boeren onderdeel uitmaken van de oplossing. Dat doen we door met de boeren te experimenteren in (veld)maatregelen, zonder daarbij het verdienvermogen van de agrariër uit het oog te verliezen. Maar ook door het gesprek aan te gaan met betrokken gebiedspartijen als Staatsbosbeheer, Waterschappen, gemeente en provincie.
Veldmaatregelen en excursies
De Borkeld is een gebied met een vrij scherpe grens tussen natuur en landbouw. Er is geen overgangszone en binnen een straal van 1 kilometer van de Natura 2000-grens wordt ook verdienstelijk geboerd. Dat de gebiedsopgave groot is, blijkt ook uit de eerdere samenwerking die in het gebied al gestart is in het Duurzame initiatief Markelo Noord.
Vanuit dit gebiedsproces zijn 6 deelnemers geselecteerd waarvoor in de GLB-pilot bedrijfsomgevingsplannen met een duurzaam toekomstperspectief zijn uitgewerkt. Hierin staat per bedrijf welke maatregelen ze zelf praktische wijs kunnen uitvoeren om een bijdrage te leveren aan het grotere gebiedsdoel alsook de effecten van deze maatregelen op biodiversiteit en water- en natuurdoelen.
Leren en experimenteren in de praktijk
Belangrijk onderdeel van de GLB-pilot is leren en experimenteren in de praktijk. Daarvoor worden er excursies en veldbezoeken georganiseerd, waarbij de boeren een kijkje nemen bij elkaars veldmaatregelen. Zo worden er specifieke bemestingen uitgevoerd gericht op bodemkwaliteit in plaats van het direct voeden van het gewas. Ook worden mengsels van groenbemesters gebruikt in plaats van monoteelt en wordt organisch materiaal dat afgevoerd wordt uit de Borkeld in verband met verschraling, toegepast op maispercelen. Een derde voorbeeld is de behandeling van drijfmest met micro-organismen om de kwaliteit van de mest te verbeteren en emissie van ammoniak te verlagen.
De bodem voedt het gewas, maar hoe voed je de bodem?
De bodem is de basis van elk gewas. Tijdens de zomerexcursie was dit dan ook het onderwerp waarover kennis uitgewisseld werd, want: de bodem voedt het gewas, maar wat is er nodig om die bodem het gewas goed te laten voeden?
Samen met bodemdeskundige Martijn van Vijfeijken werden de percelen van de deelnemende agrariërs bekeken en beoordeeld. Eerder al waren op deze percelen als onderdeel van het bedrijfsomgevingsplan analyses uitgevoerd, zodat de veldmaatregelen die toegepast worden, ook de verbetering van bodemkwaliteit en de vermindering van emissies ten goede komen.
Kwaliteit bodem afhankelijk van de wortelstructuur
Bij deelnemer Zwiers waren vooraf twee monsters genomen. Zwiers: “We wisten al dat er een groot verschil zat in kwaliteit op dit stuk, dat kunnen we zien aan de het verschil in kwaliteit van gewas dat er af komt. Maar we zijn ook erg benieuwd naar wat de bodem ons daarover kan vertellen.” Uit de bodemanalyse kwam naar voren dat er een verschil van 0.3 procent organische stof tussen de monsters zit, op een afstand van 50 meter.
Van Vijfeijken: “Een klein verschil in organische stof kan al een groot verschil maken in de kwaliteit van de wortelstructuur. Dat heeft weer invloed op het gewas. Over het algemeen geldt: hoe meer diversiteit in het gewas, des te gunstiger dat is voor het bodemleven omdat je verschillende wortelstructuren hebt. Ondergronds gebeurt veel meer dan je bovengronds ziet.”
Veel meer informatie uit de bodem halen
En dat is ook de rode draad van deze kennisuitwisseling onder de deelnemers van de pilot: er is veel meer informatie van onder de grond te halen. Zeker met oog op de toekomst, waarin de weersomstandigheden extremer worden. Droogte komt vaker voor en wordt afgewisseld met grotere hoeveelheden neerslag. Dat heeft effect op de bodem. Zet daar tegenover dat de bewerking van grond en gewassen met externe middelen als kunstmest steeds beperkter wordt. Dan draait het vooral in de toekomst hoe je het bodemleven gezond houdt, met minder input.
Van Vijfeijken: “Je kunt je wel afvragen of je met een betere bodemkwaliteit een hogere opbrengst zullen krijgen. Maar denk vooral ook meer toekomstgericht. Hoe zorg ik ervoor dat ik met minder input dezelfde output kan halen, dat is het doel.”