Voor de Nederlandse melkkoeien is gras een belangrijk ruwvoer, en een prima eiwitbron. Voor het sturen van het juiste eiwitgehalte in het gras heeft de melkveehouder twee knoppen in handen: de stikstofgift en het tijdstip van oogst door maaien of beweiden.
Eiwitgehalte grasland
Door lagere gebruiksnormen en een steeds groter belang om efficiënt met stikstof om te gaan is er steeds meer behoefte aan concrete mogelijkheden om het eiwitgehalte van gras te kunnen sturen. Bij een groot aandeel snijmais in het rantsoen is het ruw eiwitgehalte (re) van gras soms aan de krappe kant en vergt dan meer aankoop van eiwitrijk krachtvoer. Bij een hoog aandeel vers en ingekuild gras, is het re soms te hoog. Vaak is wel bekend dat stikstofbemesting het eiwitgehalte verhoogt en een langere groeiperiode voor een snede het eiwitgehalte juist verlaagt. Maar hoeveel verandert het eiwitgehalte nu als het gras minder stikstof krijgt of het oogstmoment, met maaimachine of koe, verschuift in de tijd?
Stikstofbemesting grasland
In de Adviesbasis Bemesting van de Commissie Bemesting Grasland en Voedergewassen, tabel 2-4, staat slechts een summiere tabel over de invloed van de stikstofbemesting. Daarom heeft de CBGV berekeningen uitgevoerd met een graslandmodel gebaseerd op N-bemestingsproeven om tot onderstaande vuistregels te komen. Deze vuistregels zijn niet alleen van toepassing op zand, maar ook op klei en veen.
Vuistregels stikstofgift en groeiduur gras
Vuistregel voor de stikstofgift is dat 10 kg meer of minder stikstof het eiwitgehalte:
- Van weidegras zo’n 6 tot 7 g re/kg drogestof verandert.
- Bij te maaien gras 5 tot 6 g re/kg drogestof verandert.
Vuistregel voor de groeiduur is:
- Het eiwitgehalte daalt 3,5 tot 4,5 g re/kg drogestof voor iedere dag later weiden of maaien.
Bron: Commissie Bemesting Grasland en Voedergewassen