Een aantal deelnemers aan het project Koeien & Kansen neemt al sinds 2015 deel aan de BES-pilot. De resultaten hiervan zijn nu gebundeld in het rapport Bedrijfsspecifieke mest- en kunstmestgiften op melkveebedrijven; Resultaten pilot Bedrijfs Eigen Stikstofbemesting (BES) 2015-2020’. Dit onderzoek levert naast inzicht in flexibele bemesting, ook nieuwe vragen op.
Wat is BES-pilot?
BES-pilot is opgezet om de landbouwkundige en milieukundige effecten te onderzoeken van bedrijfsspecifieke bemesting. De pilotbedrijven krijgen jaarlijks een bedrijfsspecifieke bemestingsruimte gebaseerd op dezelfde rekensystematiek als de generieke gebruiksnormen voor N en P met dierlijke mest en kunstmest. Met dit verschil dat de gewasopbrengst van N en P nu voor elk afzonderlijk bedrijf wordt bepaald en niet wordt gebaseerd op forfaits. De bedrijfsspecifieke bepaling van de gewasopbrengst is gebaseerd op KringloopWijzer-resultaten van elk bedrijf.
Belangrijke uitgangspunten bij de afleiding van de BES-normen zijn fosfaatevenwichtsbemesting en geen hoger N-bodemoverschot dan bij de generieke situatie. Binnen deze pilot is onder andere een set rekenregels ontworpen waarvan de opzet, de uitkomst en de gevolgen in het rapport: Bedrijfsspecifieke mest- en kunstmestgiften op melkveebedrijven; Resultaten pilot BedrijfsEigen Stikstofbemesting (BES) 2015-2020’ worden gepresenteerd.
Resultaten van de BES-pilot
Het toepassen van BES op de verschillende bedrijven de afgelopen jaren leidde tot een gemiddeld extra fosfaataanvoer van 12 kg per hectare ten opzichte van de generieke bemestingsnormen. Deze stijging deed zich vooral voor op de kleibedrijven (+23 kg). Hierdoor kwam het fosfaatoverschot dichter bij nul, terwijl dit eerst nog flink negatief was. De toegestane stikstofaanvoer met dierlijke mest volgens de BES-systematiek was gemiddeld 78 kg per ha hoger dan volgens de generieke normen (101 op klei, 49 op veen en 55 op zand).
De pilotresultaten duiden niet op noemenswaardige negatieve effecten van de BES op waterkwaliteit, op biodiversiteit, op bodemleven en op duurzaamheid van de graszode. Extra aanvoer van organische stof kan zelfs gunstig zijn voor de koolstofvastlegging in de bodem. Een integrale analyse voor de melkvee- en akkerbouwsector samen wijst uit dat de emissie van broeikasgassen iets afneemt met name door een lager kunstmestgebruik.
Wat verder opviel was dat BES deelnemers extra stimuleerde om de meststoffen uit dierlijke mest zo goed mogelijk proberen te benutten. Deelnemers durven meer te vertrouwen op het vermogen van de bodem en zijn geneigd compenserende maatregelen toe te passen, zoals mest verdunnen, minder eiwit in voer, meer beweiden.
Aanbevelingen
Eén van de belangrijkste aanbevelingen ligt op punt van tweezijdigheid. Volgens de BES kunnen veehouders met een hoge gewasopbrengst meer ruimte krijgen voor gebruik van dierlijke mest, maar ondernemers met een lage gewasopbrengst juist minder. Dit noemen we tweezijdigheid. Bij een 100 procent sectorbrede toepassing houdt dit elkaar in evenwicht. Echter, ondernemers die met BES minder dierlijke mest mogen gebruiken dan generiek, kiezen hier in het algemeen niet voor; want het was immers een keuze in de pilot.
Dit suggereert dat die tweezijdigheid bij een sectorbrede toepassing niet zomaar bereikt zal worden. Hiervoor zijn echter verschillende oplossingen denkbaar, maar dit vraagt zeker om een aanpassing in het ontwerp van de BES. Te denken valt aan het eenvoudiger maken van het ontwerp of door bedrijfsspecifiek te werken met een lagere generieke norm als basis. Daarnaast liggen er ook nog tal van andere vragen op het gebied van borgbaarheid en bijvoorbeeld wisselend grondgebruik. Een eventueel vervolg van dit onderzoek vraagt om een integrale aanpak en kan bovendien niet los gezien worden van de actuele beleidsontwikkelingen.
Bron: Verantwoorde Veehouderij