Methaanemissie kan met 6 tot 15 procent worden gereduceerd door te sturen met het graslandmanagement en extra weidegang. Dat verwachten onderzoekers van Wageningen Livestock Research op basis van een eerste verkenning uit het praktijkonderzoek; ‘Graslandmanagement en reductie methaan (CH4) en ammoniak (NH3)’.
Uit het onderzoek op 12 melkveebedrijven blijkt dat het vervangen van kuilgras door vers gras via weidegang kan bijdragen aan een gelijktijdige reductie van methaan- en ammoniakemissies. “De veehouder kan door management dus positief bijdragen aan de stikstof- en klimaatdoelen”, zegt projectleider Bert Philipsen. “Met de nieuwste inzichten in methaanemissie van vers gras en extra weidegang, 500 kg ds per koe per jaar; kwam de berekende methaanemissie 5-6 procent lager uit.”
De kwaliteit van het verse en ingekuilde gras voor melkvee hangt af van het graslandmanagement. Het is vanuit eerdere onderzoeken bekend dat verteerbaarheid en het eiwitgehalte van het grasrantsoen bepalende factoren zijn voor methaan- en ammoniakemissies. In dit praktijkonderzoek is onderzocht hoe je deze emissies tégelijk kunt beïnvloeden door keuzes in graslandmanagement. De deelnemende bedrijven verschillen in bedrijfsopzet, bedrijfsintensiteit, grondsoort en graslandmanagement en daardoor ook in emissies. Over 2020 is op deze bedrijven een analyse uitgevoerd van graslandmanagement en het effect van meer weiden. Dat leidt tot nieuwe inzichten over de gelijktijdige reductie van methaan en ammoniak.
Aanpak van het onderzoek
Op de 12 melkveebedrijven zijn in 2020 per dag gegevens verzameld over het rantsoen van de koeien en het graslandmanagement. Per bedrijf zijn de emissies doorgerekend met behulp van een aangepaste KringloopWijzer; waarbij in vijf stappen steeds meer bedrijfsspecifieke getallen zijn meegenomen. Conform de resultaten van Cindy Klootwijk et al. (2021) is er gerekend met 15 procent lagere emissiefactor voor methaan bij de opname van gras op jaarbasis en aanvullend een 25 procent lagere emissiefactor voor methaan voor het opgenomen verse gras tot 1 juni. Met deze nieuwe cijfers is ook gerekend in combinatie met aangepaste cijfers over de vers gras opname op basis van een Gras Dashboard en een aangepaste graskwaliteit gebaseerd op bedrijfsspecifieke grasmonsters. Tot slot is ook bekeken wat het effect is van extra weidegang, in de vorm van een extra 500 kg droge stof vers weidegras per melkkoe per jaar.
Lagere emissies voor methaan uit de pens
De resultaten van de vijf verschillende onderzoeksvarianten laten zien dat de emissies uitgedrukt in CO2 per kg FPCM tussen bedrijven verschillen met ruim 30 procent. Dit verschil is groot, en dat maakt het achterhalen van de oorzaken daarvan interessant. Naast grondsoort lijken ook management en bedrijfsopzet verband te houden met de verschillen. De verlaging van de emissiefactor voor methaan met 15 procent resulteerde in gemiddeld 2,7 procent minder emissies uit de pens. De extra verlaging van de emissiefactor voor methaan van voorjaarsgras tot 1 juni met 25 procent resulteerde in gemiddeld 3,3 procent minder emissies uit de pens vergeleken met de basisberekening met de KringloopWijzer.
Het aanpassen van de graskwaliteit door rekening te houden met specifieke VEM-waarde en het RE-gehaltes vanuit wekelijkse vers grasbemonstering leverde nauwelijks een extra verlaging op van methaanemissies uit de pens. Ook extra bedrijfsspecifieke gegevens inzake de vers gras opname van de koeien (o.b.v. Gras Dashboard) leidde niet tot extra verlaging. Echter, toen als laatste stap de grasopname met 500 kg ds per melkkoe per jaar werd verhoogd; kwam de emissie uit de pens gemiddeld 5,2 procent lager uit dan de basisberekening met de KringloopWijzer.
Rekening houdend met de uitkomsten van de onderzoeksvarianten en met het feit graslandmanagement nog niet is geoptimaliseerd; is de verwachting dat de helft van het verschil tussen de bedrijven is te benutten. Daarom wordt aangenomen dat een veehouder de methaanemissie uit de pens van de koe kan reduceren met 6-15 procent door het graslandmanagement aan te passen en te sturen op extra weidegang.
Effect op ammoniak
De resultaten lieten een verschil van een factor 2 zien in ammoniakemissie per ha tussen de bedrijven. Het registreren van graslandgegevens en het meenemen van deze extra bedrijfsspecifieke informatie voor gras maakte gemiddeld geen verschil over de deelnemende bedrijven; zowel voor de ammoniak- als methaanemissie. Overgaan naar een bedrijfsspecifiek RE-gehalte op basis van vers gras monsters gaf een grote variatie in effecten tussen individuele bedrijven van -2,5 tot + 29 procent. Gemiddeld bleef het effect beperkt tot ruim 2 procent. Dat betekent dat bedrijfsspecifieke gegevens leiden tot meer inzicht voor de individuele bedrijven.
Toekomstperspectief
Gras is een belangrijke basis van de melkveehouderij – ook voor de toekomst. Dus het onderwerp zal blijvend onder de aandacht zijn van de onderzoekers. Het praktijkonderzoek is uitgevoerd in het kader van het programma Integraal Aanpakken en wordt gefinancierd door het ministerie van LNV.
Dit onderzoek maakt deel uit van de programmatische aanpak ‘Integraal Aanpakken’ (2020-2030) als onderdeel van het LNV-Klimaatbeleid, gefinancierd door het ministerie van LNV.
Bron: Dairy Campus