Om een snelle opwarming van de grond in de lente te verkrijgen, moet de grond los, kruimelig en zonder verdichtingen zijn. Als regel geldt: vast wortelbed, kruimelig zaaibed. De zaaidiepte moet zo worden gekozen, dat het zaad in vochtige grond wordt gelegd.
Via capillaire bodemwerking moet de vochthuishouding in elk geval gegarandeerd zijn. Alleen dan kan het voor de zwelling benodigde water opgenomen worden, en een hoge veldopkomst bereikt worden.
Als vuistregel moet bij een zware grond een zaaidiepte van 3 – 4 cm worden nagestreefd en bij lichtere grond 5 – 6 cm. Een te oppervlakkige uitzaai houdt het risico in dat het zaadgoed, eventueel direct na kieming, uitdroogt. Bovendien is bij oppervlakkige zaai de verankering van de plant in de grond slechter met een groter risico op legering als gevolg. Verder kunnen bij de onkruidbestrijding herbiciden een negatieve invloed op de zaden en kiemplantjes uitoefenen. Een diepere uitzaai (7 – 8 cm) verzekert vooral in droge jaren de noodzakelijke toevoer van water. Een zaaidiepte van meer dan 8 cm vraagt teveel energie van het jonge maïsplantje, dat daardoor gevoeliger wordt voor kiemschimmels.
In het geval van een vroege zaai is een minder diepe zaai mogelijk, aangezien er normaal gesproken voldoende vocht in de bovenlaag beschikbaar is en de opwarming van het zaaibed dan nog de begrenzende factor is. Hou wel de minimale zaaidiepte van 3-4 cm aan met het oog op eventuele vogelschade.