De ambtsvoorganger van Martijn van Dam, Sharon Dijksma had beloofd om in contact te treden met de graszaadsector over knelpuntne in de teelt van graszaad. Middels een brief informeert de huidige staatssecretaris over de uitvoering van deze toezegging.
De graszaadsector heeft drie knelpunten met zes voorstellen aangedragen. Die zijn voor een deskundig oordeel voorgelegd aan de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM). De CDM heeft drie voorstellen positief beoordeeld, in elk knelpunt één. Voor de drie andere voorstellen ontbreekt (voldoende) onderbouwing of is het milieukundig niet verantwoord. Het advies van het CDM neem ik over. Daarbij heb ik besloten één voorstel direct over te nemen en twee andere voorstellen in de mestregelgeving op te nemen, mits de Europese Commissie ook van mening is dat deze voorstellen geen afbreuk doen aan de doelen van het vijfde Nederlandse actieprogramma Nitraatrichtlijn. Deze twee voorstellen zijn namelijk afwijkingen ten opzichte van het vijfde Nederlandse actieprogramma Nitraatrichtlijn. Daartoe zal ik deze voorstellen eerst aan de Europese Commissie melden.
Latere gift van stikstofkunstmest
Het eerste knelpunt behelst een verzoek voor een stikstofkunstmestgift in september/oktober op overjarig rietzwenkgras dat wordt geteeld voor de zaadwinning.
Mede op basis van het oordeel van de CDM zal het per 1 januari 2016 mogelijk worden in de graszaadteelt van rietzwenkgras in de periode van 16 september t/m 15 oktober stikstofkunstmest te geven. Het verwachte milieueffect op de uitspoeling van stikstof is beperkt. De stijging van de stikstofconcentratie van ontvangend (regionaal) water zal meestal minder dan 1 mg stikstof per liter zijn. Deze verruiming is onderdeel van de wijziging van het Besluit gebruik meststoffen; deze is op dit moment in procedure en is (naar verwachting) voor het eind van het jaar afgerond.
Hogere stikstofgift op bepaalde grassoorten
Het derde knelpunt bevat een verzoek met drie voorstellen om hogere stikstofgebruiksnormen voor eerstejaars en overjarige gewassen voor de winning van zaad van de grassoorten Engels raai, rietzwenk en veldbeemd.
Op basis van onderzoeksgegevens en bestaande expertise concludeert de CDM dat er voor de graszaadteelt van eerstejaars veldbeemd voldoende onderbouwing is om de stikstofgebruiksnorm in de mestregelgeving te verhogen, tot in de orde van grootte van 130 kg per hectare. Deze extra stikstofgift van 20 kg leidt tot beperkte verliezen: 0,3 tot 0,6 mg stikstof per liter ontvangend water, afhankelijk van het aandeel graszaad in het bouwplan. Voor de teelt van graszaad van Engels raai en rietzwenk zijn er geen duidelijke aanwijzingen om vanwege landbouwkundige redenen de bestaande gebruiksnormen te verhogen. Voor deze laatste twee graszaadsoorten heb ik dan ook besloten niet op het verzoek van de graszaadsector in te gaan.
Graszaadgewas gelijk stellen aan groenbemester
Het tweede knelpunt betreft een verzoek met twee voorstellen om een graszaadgewas gelijk te stellen aan een groenbemester, zodat daarop in de maand augustus ook drijfmest mag worden uitgereden. Het gaat om twee teeltvarianten: 1) een in de zomer, maar wel voor 1 september nieuw ingezaaid graszaadgewas en 2) een in de zomer geoogst graszaadgewas waarvan de stoppel (of zode) in augustus nog intact is, maar die in de herfst vernietigd zal worden.
De CDM komt tot de conclusie dat vanuit het perspectief van stikstofuitspoeling nieuw ingezaaid graszaad (teeltvariant 1) niet vergelijkbaar is met gangbare groenbemesters. Het stikstofopnemende vermogen van een startend graszaadgewas is niet vergelijkbaar met dat van gangbare groenbemesters. Het verdient dan ook geen aanbeveling een in de zomer nieuw ingezaaid graszaadgewas als groenbemester aan te merken en in de maand augustus toe te staan daarop drijfmest uit te kunnen rijden. Ik heb dan ook besloten op het verzoek voor deze teeltvariant (1) niet in te gaan.
Er zijn volgens de CDM geen redenen om in de stoppel van een graszaadgewas (teeltvariant 2) niet toe te staan in de maand augustus drijfmest uit te rijden. Een dergelijk gewas is (in tegenstelling tot een startend graszaadgewas van teeltvariant 1) krachtig ontwikkeld en heeft een omvangrijk wortelstelsel, zodat er capaciteit is om na een drijfmestgift nutriënten uit de bodem op te nemen. Ook kan in een dergelijk gewas de stikstofgebruiksnorm van een niet-vlinderbloemige groenbemester worden toegepast, mits dit gewas net als een groenbemester na enige tijd zal worden vernietigd. Wel is het noodzakelijk ter voorkoming van uitspoeling van nitraat dat de graszode op kleigrond tot minimaal acht weken na toediening van de drijfmest niet wordt vernietigd . Ervan uitgaande dat drijfmest eind augustus wordt toegediend, zal op kleigrond vernietiging niet voor 1 november mogen plaatsvinden. Op zand-, löss- en veengrond zal vernietiging niet voor 1 december mogen plaatsvinden. Milieukundig gezien kunnen de stikstofverliezen in deze teeltvariant, afhankelijk van het aandeel graszaad in het bouwplan, 0,6 tot 1,1 mg per liter ontvangend water bedragen. Deze maatregel in teeltvariant 2 ben ik voornemens op te nemen in een volgende wijziging van de mestregelgeving.
In teeltvariant 2 is het van belang dat men zich ervan bewust is dat het gaat om bemesting als een groenbemester op bouwland. Indien in deze variant de stoppel in september als voedergewas voor landbouwhuisdieren zou worden gebruikt (door maaien of beweiden), is er echter geen sprake meer van bouwland, maar van grasland. Dan gelden dus niet de voorschriften voor bouwland, maar voor grasland. Dat betekent dat de graszode van deze graszaadstoppel als grasland wordt aangemerkt en niet mag worden vernietigd voor 1 februari van het volgende jaar.
Bron: Brief Martijn van Dam