Binnen het huidige beleid wordt met divers instrumentarium ingezet op de verdere verduurzaming van de Nederlandse zuivelketen, zoals onder andere de Wet grondgebonden groei melkveehouderij en de Wet verantwoorde groei melkveehouderij. Het kabinet ziet geen aanleiding om in aanvulling op dit beleid extra eisen te stellen aan grondgebondenheid van de melkveehouderij. Dit schrijft Staatsecretaris van Dam van Economische zaken in een Kamerbrief als reactie op het rapport 'Verkenning naar een grondgebonden melkveehouderij' van het Louis Bolk Instituut.
Daarnaast levert bijvoorbeeld de Maatlat Duurzame Veehouderij, die de bouw van integraal duurzame stallen bevordert via de fiscale regelingen MIA en Vamil, een bijdrage aan de beoogde verduurzaming van de veehouderij, aldus Van Dam. Verder onderzoekt het kabinet op dit moment de mogelijkheden om een goede invulling te geven aan het vervolg op het advies van de Sociaal Economische Raad over een versnelling van de verduurzaming van de veehouderij.
De aan te stellen regisseur zal zich richten op de milieu- en klimaatdoelstellingen voor de (melk)veehouderij, als onderdeel van de integrale verduurzaming van de veehouderij. De LBI-rapportage zal als input voor de verdere uitwerking van de milieu- en klimaatdoelstellingen onder de aandacht van de regisseur worden gebracht.
Hieronder ziet u een stuk uit de kamerbrief
Met betrekking tot de nitraatbelasting stelt het LBI-rapport dat de belasting van het grondwater sterk verminderd is, maar dat op zuidelijke zandgronden de doelstelling nog steeds fors overschreden wordt. De overschrijdingen van nitraat in het grondwater zijn inderdaad een punt van aandacht, zeker ook in relatie tot het 6e Actieprogramma Nitraatrichtlijn 2018-2021 en de hernieuwde derogatie. Onder bouwland op zandgrond en lössgrond worden veelal hogere nitraatwaarden in het grondwater gemeten dan onder grasland. Oorzaken daarvan zijn onder andere het relatief grote aandeel van zogenaamde uitspoelingsgevoelige teelten op bouwland (zoals maïs, aardappelen en sommige vollegrondsgroenten). Verder is het een gegeven dat gedurende het jaar bouwland niet altijd volledig bedekt is met een groeiend gewas; zeker als dit op grote schaal en in een hoge frequentie plaats vindt op bodems die gevoelig zijn voor uitspoeling zoals zandgronden. Bedrijven met veel gewassen die jaarrond de bodem bedekken (bijvoorbeeld gras), zoals de derogatiebedrijven, laten in het algemeen de laagste nitraatwaarden in het grondwater zien.
In het rapport wordt aangegeven dat de kosten van de onderzochte scenario’s om de melkveehouderij te laten krimpen hoog zijn en daarom wordt een aantal alternatieven genoemd om het produceren van de melkveehouderij binnen strenge milieugrenzen te bevorderen. Daarbij wordt gedacht aan een geleidelijke verlaging van de veedichtheidsgrens, het stimuleren van duurzame zuivelconcepten en financiële prikkels. De genoemde maatregelen kunnen leiden tot externe effecten die niet verder zijn onderzocht. Het areaal grond in gebruik bij melkveehouders is als vast verondersteld, terwijl mag worden verwacht dat regelgeving rond grondgebondenheid juist zal leiden tot een groter areaal grond in dienst van de melkveehouderij. Het rapport beschrijft een andere mix van instrumenten dan waar het kabinet voor heeft gekozen met bijvoorbeeld de Wet grondgebonden groei melkveehouderij, de Wet verantwoorde groei melkveehouderij, ondersteunende activiteiten ter stimulering van bijvoorbeeld weidegang en het in de markt zetten van vernieuwende concepten. Het kabinet ziet geen aanleiding om wijziging aan te brengen in de gekozen instrumenten.